Wiederholung 2e klas: 1e, 3e 4e naamval der, ein, pers vnw

Heute machen wir:
Wiederholung 1e, 3e en 4e naamval der- en ein-Gruppe + pers. vnw.
- Het kennen van de eerste, derde en vierde naamval
- Het kennen van voorzetsels en werkwoorden van de derde en vierde naamval

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Heute machen wir:
Wiederholung 1e, 3e en 4e naamval der- en ein-Gruppe + pers. vnw.
- Het kennen van de eerste, derde en vierde naamval
- Het kennen van voorzetsels en werkwoorden van de derde en vierde naamval

Slide 1 - Tekstslide

Heute machen wir:
Wiederholung 1e, 3e en 4e naamval der- en ein-Gruppe + pers. vnw.
- Het herkennen van de eerste, derde en vierde naamval
- Het kennen van voorzetsels van de derde en vierde naamval

Slide 2 - Tekstslide

1e naamval

4e naamval
3e naamval
meewerkend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 3 - Sleepvraag

der-Gruppe
Mnl
Vrl
Onz.
MV.
1e
der 
die
das
die
3e
dem
der
dem
den +-n
4e
den
die
das
die
  • Welk ezelsbruggetje kun je herkennen?
  • Waar staat +-n voor?

Slide 4 - Tekstslide

Welke functie heeft Mann in deze zin: Ich gebe dem Mann das Buch.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Welke functie heeft Hund in deze zin: Sie füttert den Hund.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 6 - Quizvraag

Welke functie heeft Süßigkeiten in deze zin: Julius hat dem Mädchen die Süßigkeiten gegeben.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 7 - Quizvraag

Welke functie heeft Frau in deze zin: Die Frau hat ein Haus gekauft.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 8 - Quizvraag

ein-Gruppe
Mnl
Vrl
Onz.
MV. 
1e
ein
eine
ein
keine
3e
einem
einer
einem
keinen +-n
4e
einen
eine
ein
keine
ein-Gruppe: kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

Slide 9 - Tekstslide

Welke functie heeft Kinder in deze zin: Frau Müller erzählt ihren Kindern eine Geschichte.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Welke functie heeft Haus in deze zin: Er soll sein Haus putzen.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Welke functie heeft Freundin in deze zin: Meine Freudin hat mir einen Witz erzählt.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Welke functie heeft Hose deze zin: Sie trägt eine blaue Hose.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag


  1. Staat er een voorzetsel met naamval in, ja-> 3e of 4e naamval?

Nee->
  1. Heb ik te maken met onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp ?
  2. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud?

Slide 14 - Tekstslide

Ontleden en invullen

Mijn zus geeft mijn moeder een cadeau. 
- Mein.... Schwester gab mein.... Mutter ein... Geschenk (o).

 Ik ga op vakantie met mijn vrienden. 
- Ich fahre mit mein.... Freunde....(mv) in Urlaub. 

Slide 15 - Tekstslide

voorzetsels 3e naamval
voorzetsels 4e naamval
mit
durch
bei
seit
um
bis
von
nach
zu
aus
für
ohne
gegen

Slide 16 - Sleepvraag

Ich habe ein.... Auto (o) gekauft.
A
ein
B
einen
C
einem
D
eine

Slide 17 - Quizvraag

Er gab sein... Schwester ein Buch.
A
seine
B
seinem
C
seiner
D
seinen

Slide 18 - Quizvraag

Ich sehe d... Mann (m).
A
dem
B
der
C
den

Slide 19 - Quizvraag

Ich gebe mein... Mutter ein... Kuss (m).
A
meine, einen
B
meiner, einen
C
meiner, einem
D
meine, einem

Slide 20 - Quizvraag

Mein Bruder geht zu unser.... Oma.
A
unserem
B
unseren
C
unser
D
unserer

Slide 21 - Quizvraag

Das Kind lacht um ein.... Witz (m).
A
ein
B
einer
C
einem
D
einen

Slide 22 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord - Wie war das nochmal?
1e naamval
3e naamval
4e naamval
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihnen, Ihnen
mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie, Sie

Slide 23 - Sleepvraag

...... (Ik) gehe zur Schule.
A
mich
B
ich
C
mir

Slide 24 - Quizvraag

Hat die Frau ..... (jou) die Kleidung gegeben?
A
dir
B
dich
C
du

Slide 25 - Quizvraag

Ich habe das Spiel für ..... (hem) gekauft.
A
ihnen
B
sie
C
dich
D
ihn

Slide 26 - Quizvraag

Haben ..... (u) den Brief geschickt?
A
Sie
B
sie
C
er
D
ich

Slide 27 - Quizvraag

Zusammenfassung PW
Je moet kennen:
  • Rijtjes der-Gruppe, ein-Gruppe en persoonlijk voornaamwoord in 1e, 3e en 4e naamval
  • Voorzetsels met vaste (3e of 4e) naamval
Je moet kunnen: 
Een Duitse zin ontleden (werkt op dezelfde manier als in het Nederlands)

Slide 28 - Tekstslide

Geef aan de hand van de emoji's aan, hoe moeilijk of makkelijk je de grammatica vindt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Welke vraag van 21 willen jullie bespreken?
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 30 - Poll

Welke vraag willen jullie dat ik bespreek van Auf 22.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 31 - Poll

1
2
3
4
5
6
Auf 25 Schreibecke
Wann
Seit wann hast du
Was machst du mit 
Welchen- hast du
Was - pro Monat
Wie viele Stunden

Slide 32 - Sleepvraag

Auf 41:
1) Wenn Sie diese Schuhe umtauschen wollen, dann brauche ich aber einen ..........

Slide 33 - Open vraag

2) Meine Tante arbeitet schon zwölf Jahre als .................in einem Modegeschäft.

Slide 34 - Open vraag

3) Diese Jeans sehen toll aus, aber sind zu eng. Haben Sie sie auch in einer anderen .....

Slide 35 - Open vraag

4) Kaufst du dir deine .................selbst oder machen das deine Eltern für dich?

Slide 36 - Open vraag

5) Diese ........ passen doch nicht zu deinem Eleganten Kleid! Das sieht ................aus!

Slide 37 - Open vraag

6) Wenn du dir nicht sicher bist, ob diese Bluse dir passt, musst du sie eben.................

Slide 38 - Open vraag

Groepjes Krimi (max. 5 personen

Slide 39 - Open vraag

Hausaufgaben
* Maak Auf 42 online.
* Leer de woorden en de Schreibecken.
* Leer de grammatica.

Slide 40 - Tekstslide