Maandag 15 JUNI 2020 - REMEDIËRING TAALVAARDIGHEID

Maandag 15 JUNI
Heb je het soms nog een beetje moeilijk om alle Nederlandse woorden te begrijpen en correcte zinnen te schrijven?

Dan is deze taal remediëring zeker iets voor jou!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
PAVMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 3-5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Maandag 15 JUNI
Heb je het soms nog een beetje moeilijk om alle Nederlandse woorden te begrijpen en correcte zinnen te schrijven?

Dan is deze taal remediëring zeker iets voor jou!

Slide 1 - Tekstslide

Woorden
Maak nu de volgende opdrachten.

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent:
het kwart (1/4 deel)
A
B
C
D

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent:
de leraar
A
ander woord voor leerling
B
ander woord voor vader
C
ander woord voor school
D
ander woord voor leerkracht

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Een kwart is 1/2 deel.
B
Een kwart is 1/3 deel.
C
Een kwart is 1/4 deel.
D
Een kwart is 1/5 deel.

Slide 5 - Quizvraag

Maak een correcte zin met de volgende woorden:
"de kleren".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 6 - Open vraag

Maak een correcte zin met de woorden:
"de leraar".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 7 - Open vraag

Maak een correcte zin met de woorden:
"de kast".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 8 - Open vraag

Waar zie je:
het kunstwerk
A
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent:
noodzakelijk
A
dat er nood is
B
dat je het mag doen
C
dat het niet moet gebeuren
D
dat iets moet gebeuren, dat het nodig is

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent:
optreden
A
dat je ergens op gaat staan.
B
dat je op de treden van de trap gaat staan.
C
een optreden geven (bijvoorbeeld zingen of dansen voor andere mensen)
D
dat je naar school gaat.

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent:
organiseren
A
dat je iets gaat regelen/doen
B
dat je naar de sport gaat.
C
dat je naar een feest gaat
D
dat je naar de dokter gaat

Slide 12 - Quizvraag

Maak een correcte zin met de volgende woorden:
"het kunstwerk".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 13 - Open vraag

Maak een correcte zin met het woord:
"noodzakelijk".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 14 - Open vraag

Maak een correcte zin met het woord:
"optreden".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 15 - Open vraag

Maak een correcte zin met het woord:
"organiseren".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 16 - Open vraag

Wat betekent:
de interviewer
A
iemand die vragen beantwoord
B
iemand die luistert
C
iemand die vragen stelt aan een ander
D
iemand die vragen opschrijft

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent:
de jeugd
A
de oude mensen
B
de baby's
C
de jonge mensen
D
de bejaarde mensen

Slide 18 - Quizvraag

Waar zie je:
het judo
A
B
C
D

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent:
de jury
A
iemand die meedoet aan een wedstrijd
B
iemand die een wedstrijd wint
C
een groep mensen die beslist wie een wedstrijd wint
D
mensen die een wedstrijd verliezen

Slide 20 - Quizvraag

Maak een correcte zin met de volgende woorden:
"de interviewer".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 21 - Open vraag

Maak een correcte zin met de volgende woorden:
"de jeugd".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 22 - Open vraag

Maak een correcte zin met de volgende woorden:
"de jury".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 23 - Open vraag

Maak een correcte zin met de volgende woorden:
"het judo".
Gebruik hoofdletters en leestekens waar nodig.

Slide 24 - Open vraag

Begrijpend lezen
Hierna volgt een gesprek tussen Haitam en Mucahit.
Lees het gesprek en beantwoord daarna de vragen.

Slide 25 - Tekstslide

De tekst
Haitam: En hoe is het verder met je? Doe je nog steeds aan sport?
Mucahit: Nee, al lang niet meer. Ik kreeg vorig jaar een flinke blessure en toen moest ik stoppen. 
Haitam: Oh ja? Wat vervelend. Was je gevallen?
Mucahit: Ja, tijdens een wedstrijd was ik op mijn knieën gevallen; allebei mijn kniebanden gescheurd. Maar ja, ik heb al weer een nieuwe hobby. 
Haitam: Oh ja, wat dan?
Mucahit: Ik zing nu in een koor, van mannen en vrouwen. Het is een heel leuke vereniging!
 Haitam: Nu, dat is wel wat anders dan volleybal!
Mucahit: Ja, ’t is niet zo sportief, maar wel  veel veiliger! Het is echt een gezellige vereniging waar ik lid van ben. En veel  toffe mensen! Is het niets voor jou? Kom maar eens kijken!
Haitam: Dat is goed. Na mijn vakantie kom ik eens kijken. Dat is afgesproken!
Mucahit: Daar houd ik je aan. Nou, een goede vakantie!
Haitam: Dank je. Jij ook, hè. En doe het rustig aan.

Slide 26 - Tekstslide

Moeilijke woorden
De blessure
Je hebt een blessureals je bij het sporten ergens pijn hebt gekregen.Bijvoorbeeld: Hij heeft een blessureaan zijn knie. Hij is op zijn knie gevallen bij het voetballen. 

de hobby
Een hobbyis iets wat je in je vrije tijd met veel plezier doet.Bijvoorbeeld: Hij heeft een nieuwe hobby. Skaten. 

Doe het rustig aan.
Je doet het rustig aan, als je rust neemt, en de dingen rustig doet.Bijvoorbeeld: Op mijn vakantie doe ik niet veel, een beetje lezen, een beetje wandelen. Ik vind het fijn om het rustig aan te doen.

Daar houd ik je aan.
Je houdt iemand ergens aan,als je zorgt dat iemand een afspraak niet vergeet.Bijvoorbeeld: Je hebt gezegd dat je me zou helpen. Daar houd ik je aan.

Slide 27 - Tekstslide

De vragen
Geef antwoord op de vragen. Let op:
  • schrijf je antwoord in een hele zin. Niet 1 of 2 woorden.
  • let goed op hoe je de woorden schrijft.
  • denk aan hoofdletters en punten.

Slide 28 - Tekstslide

Welke sport heeft Mucahit vroeger gedaan?

Slide 29 - Open vraag

Waarom is Mucahit daarmee gestopt?

Slide 30 - Open vraag

Wat is nu zijn hobby?

Slide 31 - Open vraag

Vindt Mucahit de andere mensen uit het koor leuk?

Slide 32 - Open vraag

Waarom komt Haitam na de vakantie kijken bij het koor?

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide

OPDRACHT
Lees het verhaal. Schrijf alle 16 voorzetsels op. Let op:
Schrijf het eerst op een papier. Dan pas op de dia.

Slide 35 - Tekstslide

De tekst
Ik word wakker.
Ik stap  1_________ mijn bed.  Ik trek mijn kleren 2 _________.  Ik loop 3_________ beneden en drink een glas melk.
Even later stap ik  4________ de fiets.  Ik rijd  5_________ de school. Op school praat ik 6 _________ mijn leraar.
Hij zegt 7 _________ mij dat ik vandaag moet samenwerken 8 _________ Robbe. 
Om 16.15 uur ben ik klaar 9  _________ de school. Ik trek mijn werkkleren 10 _________.  Ik ga terug 11 _________ huis.
Op weg naar huis rijd ik 12 _________ een boom. 
Ik lig 13 _________ de grond.
Gelukkig heb ik niets gebroken. 
Ik sta weer 14_________ en fiets verder.
’s Avonds na het eten kijk ik 15 _________ de televisie.  Om 23.00 uur lig ik  16_________ bed. 

Kies uit:
op - in - om - naar - van - aan - met - over - uit - tegen
achter - boven - voor - tussen - naast - onder

Slide 36 - Tekstslide

Jouw antwoorden. Schrijf het zo op:
1= 2= 3= 4= 5= 6= 7= 8= 9= 10= 11= 12= 13= 14= 15= 16=

Slide 37 - Open vraag