4.4 Krachten

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Is dit een st of een vt-diagram?
Is dit een st of een vt-diagram?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de paragraaf kan je:
- De 3e wet van Newton benoemen
- Verschillende soorten krachten opnoemen
- Het verschil tussen verschillende soorten krachten uitleggen
- Evalueren wanneer welke krachten werken
- De formules voor zwaartekracht en veerkracht benoemen
- De zwaartekracht op een voorwerp berekenen
- De veerkracht van een veer berekenen

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer werken krachten?
A
Altijd
B
Dat ligt aan de situatie
C
Alleen als er een beweging plaatsvindt

Slide 4 - Quizvraag

Krachten in wisselwerking
Als je fietst en je zet kracht op je trapper, dan zet die trapper ook een kracht op jouw voet.
Actie = reactie
3e wet van Newton:

FA=FB

Slide 5 - Tekstslide

Welke situaties kan je nog meer bedenken waarin de 3e wet van Newton werkt?

Slide 6 - Woordweb

Verschillende krachten
Nu je op je stoel zit, werken er een aantal krachten:
- Zwaartekracht (de Aarde trekt aan jou)

- Normaalkracht (zorgt ervoor dat je niet door je stoel heen zakt)

- Spierkracht (als je bijvoorbeeld meeschrijft)

Slide 7 - Tekstslide

Wrijvingskracht
Fietsen op net nieuw asfalt gaat makkelijker dan in mul zand. 

De wrijvingskracht is op asfalt kleiner dan in zand.
Hoe zwaarder iets is, des te meer wrijvingskracht iets heeft.
Wrijvingskracht staat altijd tegen de bewegingsrichting in.
Fwr
Fwr

Slide 8 - Tekstslide

3

Slide 9 - Video

00:18
Wat zal er gebeuren?
A
De veer valt sneller dan de bowlingbal
B
De bowlingbal valt sneller dan de veer
C
Ze vallen beide even snel

Slide 10 - Quizvraag

00:26
Waarom valt de bowlingbal sneller dan de veren?

Slide 11 - Open vraag

00:55
Waarom vallen de bowlingbal en de veren nu even snel?

Slide 12 - Open vraag

Zwaartekracht
Alle massa's trekken aan elkaar, hoe zwaarder het voorwerp hoe harder het aan iets trekt.
De formule voor zwaartekracht:

Fz = zwaartekracht (N)
m = massa (kg)
g = zwaartekrachtsconstante (N/kg), op Aarde 9,8 N/kg
Fz=mg

Slide 13 - Tekstslide

Bereken de zwaartekracht op een persoon van 80 kg op Aarde

Slide 14 - Open vraag

Op welk van de volgende planeten werkt de grootste zwaartekracht op een voorwerp van 50 kg?
A
Mars
B
Aarde
C
Jupiter
D
Saturnus

Slide 15 - Quizvraag

Veerkracht
Een veer kan je gebruiken om een kracht
te meten. Hier moet je de veerconstante
weten, dat is de hoeveelheid uitrekking bij een 
bepaalde kracht. 
Je kunt dit berekenen met de formule:

Fv=Cu

Slide 16 - Tekstslide

Veerkracht (1)

Fv = Veerkracht (N)
C = Veerconstante (N/m)
u = Uitrekking (m)
Een stuggere veer (grotere C) zal dus minder uitrekken bij een kracht van 100N dan een minder stugge veer.
Fv=Cu

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht
Een man (75kg) rijdt met zijn fiets (7.5 kg) een helling op. 
Leg uit waarom de fietser meer kracht moet leveren als hij een helling oprijdt dan wanneer hij op een vlak stuk weg rijdt.

De man fietst 20 km/h en heeft daarbij een luchtweerstand van 120 N. Op een vlak wegdek heeft de man een rolweerstand van 40% van de zwaartekracht. Als de man een helling oprijdt komt daar 18% van die 40% bij. De man rijdt in een constant tempo. 

Teken de situatie op een vlak wegdek, én wanneer hij een helling oprijdt. Zorg ervoor dat de krachten op het goede punt aangrijpen en dat ze de goede lengte hebben t.o.v. de andere werkende krachten.

Slide 18 - Tekstslide