Christendemocratie en socialisme

Christendemocratie en socialisme
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Christendemocratie en socialisme

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
Nakijken
Herhaling
Uitleg
Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
14 a: De man, want mannen hadden in tegenstelling tot vrouwen wel kiesrecht.
14 b: Conservatief, want conservatieven zijn tegen verdere uitbreiding van het kiesrecht.
14 c: De tekenaar is voor kiesrechtuitbreiding. Met de prent zet de tekenaar deze man namelijk weg als arrogant. Dit blijkt uit teksten als ‘bende’ en ‘Is het niet om je dood te lachen?’.
15 a: Op de afbeelding wordt gepleit voor vrouwenkiesrecht. Hieruit blijkt emancipatie. Vrouwen zouden echter kiesrecht moeten krijgen om hun echtgenoten te ondersteunen: ‘Geef aan de vrouw haar rechtmatige plaats naast den man’. Dit is iets wat minder geëmancipeerd is aan de afbeelding.
15 b: Twee van de drie sprekers zijn mannen.
15 c: Alleen de Staten-Generaal die uit mannen bestond kon een besluit nemen over kiesrechtuitbreiding.
16 a: Beter onderwijs zou volgens de liberalen ervoor zorgen dat burgers beschaafd genoeg waren om mee te kunnen praten over het landsbestuur.
16 b: Bijvoorbeeld: Oneens, een kenmerk van de democratie is dat iedereen mag meebeslissen over het landbestuur. Daarvoor is het hebben van een diploma niet verplicht.



Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk
17a: 1. D en H 2. B en F 3. C en G 4. E en I 5. A en J
17 b: Bijvoorbeeld: De ministers werden gekozen door de koning. De ministers waren alleen aan de koning verantwoording verschuldigd.
17 c: Ministers komen in de vergaderzaal om bijvoorbeeld verantwoording af te leggen of nieuwe plannen bekend te maken.
17 d: Bijvoorbeeld: De voorzitter is de eerste vertegenwoordiger van de Tweede Kamer.

18 a: Arbeiders en feministen.
18 b: In 1919.
18 c: Door de kiesrechtuitbreiding mochten steeds meer mensen stemmen die niet zoveel verstand hadden van politiek. Om die mensen te helpen maakten politieke leiders programma’s en vormden partijen met politici die zo’n programma wilden uitvoeren.

19: A.



Slide 4 - Tekstslide

Herhaling
Hoe ontwikkeld de kiesrechtuitbreiding zich in Nederland?
Waarvoor strijden de feministen?
Waarvoor strijden de socialisten?
Hoe en wanneer krijgen alle Nederlanders stemrecht?
Hoe veranderd de politiek met het algemeen stemrecht?

Slide 5 - Tekstslide

Schoolstrijd
De eerste partij werd in 1879 opgericht door strenggelovige protestanten. Zij hadden eigen scholen opgericht met strenge geloofsregels. Die scholen moesten ze zelf financieren. 
Openbare scholen werden door de overheid betaald. Deze scholen vertrouwden de protestanten niet. Er mochten geen ideeën van de Verlichting geleerd worden. Protestanten wilden dat hun scholen betaald werden - Schoolstrijd.

Slide 6 - Tekstslide

Christenen
Ook Rooms-katholieken hadden eigen scholen. Zij richtten ook een politieke partij op. Zo kwamen er christendemocratische partijen die in het parlement opkwamen voor christelijke waarden:
Christelijk onderwijs, gezinnen met vader aan het hoofd en vrouwen die voor de kinderen zorgden. 
Deze partijen waren tegen de Verlichte ideeën omdat je met je verstand moest denken, niet met godsdienst.

Slide 7 - Tekstslide

Industrie
Door de Industriële Revolutie gingen arbeiders massaal in fabriekssteden wonen. Hun leefomstandigheden waren heel slecht. Alle slechte toestanden hierdoor werden de sociale kwestie genoemd. 

Slide 8 - Tekstslide

Socialisten
De socialisten wilden de sociale kwestie oplossen. Volgens Karl Marx werden de arbeiders uitgebuit door fabrieksbazen. Dat moest door de harde concurrentie. Producten moesten zo snel en goedkoop mogelijk worden geproduceerd.
Marx vond dat fabrieken niet moesten concurreren en alle bezittingen moesten van de staat worden. De staat kon ervoor zorgen dat burgers voor een eerlijk prijzen spullen konden kopen die ze nodig hadden. 

Slide 9 - Tekstslide

Communisten
Sommige socialisten dachten dat hun doel bereikt kon worden door een revolutie. Alle arbeiders zouden de macht krijgen, zonder andere partijen. Deze socialisten werden communisten genoemd. Ze wilden een dictatuur van alleen hun partij. 
Andere socialisten vonden een dictatuur te ver gaan. Zij wilden aan de macht komen d.m.v. verkiezingen. Zij werden sociaaldemocraten genoemd. 

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk
HB blz. 85/86

WB blz. 98/99
Opdracht 20 t/m 26



Slide 11 - Tekstslide