Lesweek 2: les 1

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je gaat de lesstof herhalen.
  • Je gaat verder werken aan de strip.  

Slide 2 - Tekstslide

Welke boodschap komt sterker over, wat je verbaal zegt of wat je non-verbaal doet?
Licht je antwoord toe!

Slide 3 - Open vraag

De afkorting ZBMO staat voor:


A
Zoeker, boodschap, marketing, onderzoeker
B
Zenden, bericht, medium, ontvanger
C
Zender, bericht, media, overdragen
D
Zender, boodschap, medium, ontvanger

Slide 4 - Quizvraag

Noem voorbeelden van Non-verbale communicatie

Slide 5 - Woordweb

Wat is het verschil tussen
encoderen en decoderen?

Slide 6 - Open vraag

Noem 4 voorbeelden van interne ruis

Slide 7 - Open vraag

Wat valt er niet onder non-verbale communicatie?
A
Lichaamstaal
B
Leestekens
C
Emoji's
D
Whatsapp bericht

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent de term 'encoderen'?
A
de boodschap vertalen in tekst die voor jou begrijpelijk is
B
zorgen dat je geconcentreerd bent op de boodschap
C
de boodschap vertalen voor iemand die de taal niet spreekt
D
de boodschap voor een ander omzetten in begrijpelijke taal

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een juist voorbeeld van metacommunicatie?
A
Wat een topvent ben jij!
B
Wow, wat kun jij goed luisteren, dank je!
C
Het spijt me, maar ik ga nu.
D
Ik kom zo naar je toe.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is GEEN metacommunicatie?
A
We zijn het blijkbaar niet eens met elkaar.
B
Wil je me niet meer in de rede vallen?
C
Je hoeft niet zo te schreeuwen, hoor.
D
Ik zal je een goed advies geven.

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer is redundantie disfunctioneel?
A
Als iemand iets nog eens in zijn eigen woorden zegt
B
Als er een samenvatting van een gesprek gegeven wordt
C
Als er onnodig informatie herhaald wordt
D
Als iets herhaald wordt omdat iemand het niet verstond

Slide 12 - Quizvraag

'Er wordt niet gesproken over de inhoud van de boodschap, maar over de communicatie zelf.'

Welk begrip hoort hierbij?
A
Indirecte communicatie
B
Directe communicatie
C
Verbale communicatie
D
Metacommunicatie

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste kenmerk van massacommunicatie?
A
Gericht op een grote groep ontvangers
B
Gericht op journalisten van media als radio, televisie en kranten
C
Heeft altijd het grootste effect op je naamsbekendheid
D
Daarmee kun je een massa aan producten in één keer promoten

Slide 14 - Quizvraag

Wat is intrapersoonlijke communicatie?
A
Communicatie met 1 andere persoon
B
Communicatie die iemand met zichzelf voert
C
Communicatie met publieksgroepen
D
Communicatie binnen een bedrijf

Slide 15 - Quizvraag

Opdracht
Je gaat verder werken aan je strip. De uitleg hierover staat op It's Learning. 

Als je klaar bent met de strip maak je de volgende opdracht. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide