Poëzieproject 1

Woensdag 24 maart 
Poëzie: 
Aan het eind van deze lessenreekst hebben de leerlingen kennisgemaakt met de volgende begrippen:
- Letterlijk en figuurlijk taalgebruik : zie onderdeel B poëzie en fictie
- Personificatie: zie onderdeel B poëzie en fictie
- Beeldspraak: zie onderdeel E poëzie en fictie
- Vergelijking, metafoor, personificatie: H 1, opdr. 1 en 2
- Metonymie: H2, opdr. 1
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 24 maart 
Poëzie: 
Aan het eind van deze lessenreekst hebben de leerlingen kennisgemaakt met de volgende begrippen:
- Letterlijk en figuurlijk taalgebruik : zie onderdeel B poëzie en fictie
- Personificatie: zie onderdeel B poëzie en fictie
- Beeldspraak: zie onderdeel E poëzie en fictie
- Vergelijking, metafoor, personificatie: H 1, opdr. 1 en 2
- Metonymie: H2, opdr. 1

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Link

Lees de lyrics eens van het liedje van Froukje.
Waar gaat het liedje eigenlijk over?

Slide 4 - Woordweb

In het liedje van Froukje wordt gebruik gemaakt van letterlijk en figuurlijk taalgebruik. Welke woorden/zinsdelen worden wel gezongen, maar kunnen niet letterlijk worden opgevat?

Slide 5 - Open vraag

Goedemorgen, mijn zon
Ik heb de hele nacht gestaard naar het plafond
En je gevoelens zijn gegoten in beton
Ik wou dat ik zo was, ik wou dat ik dat kon
Ik wou dat ik kon vallen als een vaas op je tapijt
Maar voordat ik dat kan, zet je me zo weer overeind
Maar ik barst en ik breek, tot ik me verspreek
En eerst verdringen en vergeten dan spijt

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b): De verkoop van deze mobieltjes (o) loopt als een trein (o).
Tussen object en beeld is een overeenkomst: ‘gaat heel snel’. Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een ….


Slide 6 - Tekstslide

Welke vergelijking staat in de strofe (de alinea) op de vorige dia?

Slide 7 - Open vraag

Bij een metafoor wordt het object weggelaten: het wordt vervangen door het beeld. Je moet zelf de betekenis achter het beeld (= het object) vaststellen:
– Niemand wil vriendin zijn met zo’n heks (b). = heel onaardig meisje (o).


Goedemorgen, mijn zon
Ik heb de hele nacht gestaard naar het plafond
En je gevoelens zijn gegoten in beton
Ik wou dat ik zo was, ik wou dat ik dat kon
Ik wou dat ik kon vallen als een vaas op je tapijt
Maar voordat ik dat kan, zet je me zo weer overeind
Maar ik barst en ik breek, tot ik me verspreek
En eerst verdringen en vergeten dan spijt


Slide 8 - Tekstslide

In de strofe hiernaast wordt ook een of meerdere metaforen gebruikt. Welke?

Slide 9 - Open vraag

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als levend persoon:
– Het schip danste op de golven. Het schip (danste) = personificatie.
In het liedje van Froukje staan geen personificaties, maar ...


In het gedicht op de volgende dia wel! 

Welke personificaties vind je hier en waarom zijn het personificaties?

Slide 10 - Tekstslide

Zomer
De zomer steekt de handen uit de mouwen.
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad 
die me lachend op de schouder slaat. 

Herman de Coninck

Welke personificaties vind je hier en waarom zijn het personificaties?

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
Ga naar hoofdstuk 1: woordenschat. Lees de uitleg en maak opdracht 1 en 2. Zet bij de startopdracht maar een kruisje. 

Slide 12 - Tekstslide

Donderdag 25 maart 
Aan het eind van deze les weet je nog beter wat wordt bedoeld met een vergelijking, metafoor en personificatie en heb je kennis gemaakt met een metonymia. 

Slide 13 - Tekstslide

Bedenk zelf eens een vergelijking, metafoor of personificatie (probeer niet te googlen...).

Slide 14 - Open vraag

Waarom maken we eigenlijk gebruik van deze vormen van beeldspraak?

Slide 15 - Open vraag

Die krullenbol weet het altijd beter dan de anderen.

Ik heb liever echte Goudse dan die stinkkaas uit Frankrijk.

De zijtribune had geen goed zicht op het doel aan de overkant.

Zo’n nieuwe Eastpack kost toch zeker tachtig euro.

De nieuwste Adele valt volgens de recensenten wat tegen.


























Bespreek en vul in wat er met het dikgedrukte woorden bedoeld wordt.

In deze zinnen heb je te maken met een metoniem. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat zou nu een metonymia kunnen zijn?

Slide 17 - Open vraag

De uitleg
Veel beeldspraak berust op een overeenkomst (ov) tussen object (o) en beeld (b): Die bouwvakker (o) is zo sterk (ov) als een beer (b). Dat is een vergelijking.
Beeldspraak die niet berust op overeenkomst, maar op een ander verband tussen beeld en object, noemen we metonymie: De snor komt op bezoek. Met de snor bedoel je iemand die een grote snor heeft. Het woord snor is dan een metoniem.Bij metonymie is er een bijzonder verband tussen object en beeld, maar geen overeenkomst zoals bij de vergelijking en de metafoor.

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag!
 Maak nu opdracht 1 van hoofdstuk 2. 
timer
8:00

Slide 19 - Tekstslide

Kijk naar buiten, kijk om je heen. Probeer nu eens zelf een personificatie, metafoor, vergelijking of metoniem te bedenken! Probeer origineel te zijn.

Slide 20 - Open vraag

Huiswerk
Zoek drie gedichten met daarin een metafoor, een personificatie of een vergelijking. 

Gebruik de site: https://www.poezieverrijkt.nl/gedichten/ of https://www.gedichten.nl/nedermap/gedichten/emoties/index.html

Slide 21 - Tekstslide

Maandag 29 maart 
Aan het eind van de les hebben de leerlingen gezien dat de vormen van beeldspraak ook terug te vinden zijn in gedichten.

Slide 22 - Tekstslide

Welke vormen van beeldspraak hebben we tot nu toe gehad?

Slide 23 - Woordweb

Dit gedicht is van Leo Vroman.

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Slide 24 - Tekstslide

Of deze van Hans Andreus
Gelukkig dat
het licht bestaat

en dat het met 
me doet en praat

en dat ik weet 
dat ik er vandaan

kom, van het licht
of hoe dat heet
Ook hier zit een vorm van beeldspraak in. Welke? Waarom?

Slide 25 - Tekstslide

En deze dan van Theo Olthuis

Welke vorm van beelspraak wordt gebruikt?

Wat betekent 'maar welk stukje is dan nog het meeste mij?'
Stukje
Soms moet ik
zo erg lachen
dat ik denk:
ik kom niet meer bij!
Straks barst ik nog 
en lig ik 
als een puzzel
op de grond,
maar welk stukje
is dan nog 
het meeste mij?

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Spuug en vaatdoekpunt

mijn moeder kuste mij naar school
- gelukkig bij de achterdeur -
veegde mijn mondhoeken schoon
met spuug en vaatdoekpunt
ik ruik nog hoe het was

nu blijft zij in de kamer
en zwaait mij weg door het gals
in de speigelschone ruit
fiets ik haar buik in en uit

Hans Hagen.
Welke vorm van beeldspraak zit in dit gedicht?

Wat betekent deze vorm van beeldspraak volgens jou?

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Nog niet gelukt....
Het is mij nog niet gelukt om een gedicht met een metoniem te vinden....

Ik blijf echter zoeken. Jullie ook?

Huiswerk volgende keer: 

Zoek drie gedichten met daarin een metafoor, een personificatie, een vergelijking of een metoniem (heel graag!). 
Gebruik de site: poezieverrijkt.nl/gedichten of gedichten.nl/nedermap/gedichten/emoties/index.html

Slide 30 - Tekstslide

Woensdag 31 maart 
Aan het eind van de les weet je nog beter wat een personificatie, vergelijking, metafoor en metonymia is en heb je zelf een gedicht gemaakt waarin een van de vormen van beeldspraak is verwerkt. 

Zoek drie gedichten met daarin een metafoor, een personificatie, een vergelijking of een metoniem (heel graag!). Gebruik de site: poezieverrijkt.nl/gedichten of gedichten.nl/nedermap/gedichten/emoties/index.html

Wat hebben jullie gevonden? 

Slide 31 - Tekstslide

Dat is sport
Een paar seconden voor de race.
Je hebt fans. Ze worden hees.

Ze verwachten een sensatie.
Ademhalen. Concentratie.

En dan opeens verstomt hun lied.
Wat er gebeurt, begrijp je niet.

Je sluit ze af. Je gumt ze uit.
De wind steekt op binnen je huid.

Je wordt een suizende orkaan.
en het schijnt dat je gaat staan,

dat je verandert in een vorm,
die gehoorzaamt aan een storm.


Je springt. Daar ga je. Kampioen.

En terwijl je toegejubeld wordt
denk je: wég zijn – dat is sport.

Je bent getraind en voorbereid,
maar pas als je precies op tijd

afwezig bent, en leeg, en stil,
doet je lichaam wat je wil.

Word je mee op reis genomen.
Dat is sport. De mooiste dromen

worden aan je toegekend
terwijl jij ergens anders bent.


Die jou laat doen wat je moet doen.
Je springt. Daar ga je. Kampioen.

En terwijl je toegejubeld wordt
denk je: wég zijn – dat is sport.

Je bent getraind en voorbereid,
maar pas als je precies op tijd

afwezig bent, en leeg, en stil,
doet je lichaam wat je wil.

Word je mee op reis genomen.
Dat is sport. De mooiste dromen

worden aan je toegekend
terwijl jij ergens anders bent.

Edward van de Vendel

Slide 32 - Tekstslide

Je wordt een suizende orkaan.

Van welke vorm van beeldspraak is dit een voorbeeld en wat wordt ermee bedoeld?

Slide 33 - Open vraag

Je gumt ze uit.
Van welke vorm van beeldspraak is dit een voorbeeld en wat wordt ermee bedoeld?

Slide 34 - Open vraag

De wind steekt op binnen je huid.

Van welke vorm van beeldspraak is dit een voorbeeld en wat wordt ermee bedoeld?

Slide 35 - Open vraag

Word je mee op reis genomen.
Dat is sport. De mooiste dromen

worden aan je toegekend
terwijl jij ergens anders bent.

Wat wordt met deze laatste regels bedoeld?

Slide 36 - Open vraag

We hebben nu een aantal gedichten gezien. Wat kun je er nu over zeggen? Denk aan inhoud en aan vorm.

Slide 37 - Woordweb

Enjambement = Een enjambement is een stijlfiguur waarbij de dichter op een niet-natuurlijke plek een regel afbreekt.

(bron: poëzieverrijkt.nl)

Een eenvoudig voorbeeld:

Morgen
pak ik mijn fiets
en ga 
WEG!
Je kunt deze stijlfiguur gebruiken om je opdracht op de volgende dia te vervullen. 

Kijk om je heen, bedenk het onderwerp.

Schijf een zin op. 
Breek de zin in stukken op een zodanige manier dat bepaalde woorden of delen van zinnen meer nadruk krijgen. 
Voeg als het even kan een vorm van beeldspraak toe. 
Ga aan de slag met de typografie waardoor delen van het gedicht nóg meer nadruk krijgen. 

Slide 38 - Tekstslide

Jij bent de dichter!
Ga nu zelf eens aan de slag als dichter. Je mag overal over dichten: je dag in het algemeen, je ontbijt, je kleding, je gevoelens: kortom alles.

In principe wil ik je niet aan regels houden, maar het zou mooi zijn als er zeker een vorm van beeldspraak in je gedicht verwerkt zit. 

Slide 39 - Tekstslide

Donderdag 1 april
Vandaag: 
- ga je merken dat je klasgenoten, behalve leuk, lief en aardig, ook heel goede dichters zijn! 

Hoe dan?
De klas wordt in groepjes verdeeld en de dichter van de klas wordt bepaald.

Slide 40 - Tekstslide

Hoe gaan we te werk?

De klas wordt in groepjes verdeeld die hun eigen meet krijgen. Je laat je gedicht aan elkaar horen en je bepaalt samen wie van de groep het mooiste gedicht heeft geschreven. Vervolgens doen de groepswinnaars mee aan de algemene competitie. Je leest je gedicht voor aan de klas en de klas bepaalt wie 


DE  BESTE DICHTER VAN A2B IS!
De groepjes:

Leon, Simon, Moyra en Annabelle: gedicht1
Beau, Vincent, Aygun, Anna en Guusje: gedicht2
Josephine,  Fleur, Alwin en Sebastiaan: gedicht 3

Loyce, Mirna, Ilse en Inge
Marit, Ruben, Lars en Liv
Sem, Melissa en Lotte
Thijs, Floortje en Esmee




timer
8:00

Slide 41 - Tekstslide

Voor de volgende keer
Wil ik graag dat je de drie gevonden gedichten inlevert en je eigen gedicht. Dat doe je via Classroom. Probeer een vergelijking, een metafoor en een personficatie en een metonymia te vinden in een van je gevonden gedichten. Geef duidelijk aan waar deze vormen van beeldspraak in je gedicht staan (bijv. door de regels te kleuren, of vind zelf een manier). 

Slide 42 - Tekstslide