2021_03_12 5.2 (3v)

Programma
Bespreken huiswerk vraag 14 en 15 pagina 130
Uitleg 5.2
Quiz
Zelfstandig werken
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Programma
Bespreken huiswerk vraag 14 en 15 pagina 130
Uitleg 5.2
Quiz
Zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

14
a € 10.000 / 100 = € 100
 b Nee, want de variabele kosten en de inkoopwaarde zijn niet gelijk aan elkaar.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

14d
De verkoopprijs minus variabele kosten per product is: 
€ 100 – € 20 = € 80.
€ 20.000 / € 80 = 250 stuks

Slide 4 - Tekstslide

15a
75% (70% inkoopwaarde en +5% variabele bedrijfskosten)

Slide 5 - Tekstslide

15b
25%, ofwel € 125

Slide 6 - Tekstslide

15c
75% van € 500 = € 375 variabele kosten per product
  € 20.000 / (€ 500 – € 375) = 160 stoelen

Slide 7 - Tekstslide

15d
De omzet is 200 × € 500 = € 100.000.
 De kosten zijn 75% van € 100.000 + € 20.000 = € 95.000.
 De winst is dus € 100.000 – € 95.000 = € 5.000.

Slide 8 - Tekstslide

15e
A = 40; B = variabele; C = 125; D = 40; E = 125; F = 5.000

Slide 9 - Tekstslide

Loonkosten
Het brutoloon is het loon dat bovenaan het loonstrookje (salarisoverzicht) van de werknemer staat.
Het nettoloon ontvangt het personeel op hun betaalrekening. Dit is het loon dat onderaan het loonstrookje van de werknemer staat.
Een synoniem voor het woord loon is salaris.
Wat zijn nu de loonkosten?
Loonkosten werkgever = brutoloon + sociale lasten werkgever
of
Loonkosten werkgever = nettoloon + WIG                 (schrijf deze 2 formules op)


Slide 10 - Tekstslide

                                     WIG
                                                                      

De WIG is het verschil tussen
 de loonkosten werkgever en het
nettoloon werknemer.

(neem dit overzicht over)

Slide 11 - Tekstslide

                                     WIG
  • Sociale premies werkgever:
dit zijn de sociale lasten die de
werkgever betaald.
  • Sociale premies werknemer:
dit zijn de sociale lasten die de
werknemer betaald van zijn brutoloon.
  • De sociale premies werknemer en
loonbelasting samen worden ook
wel loonheffing genoemd.
loonheffing genoemd.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Quiz

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de goede formule van de wig?
A
loonkosten werkgever - loonheffing
B
loonkosten werkgever - nettoloon
C
brutoloon - loonheffing
D
brutoloon - nettoloon

Slide 15 - Quizvraag

Zet de onderdelen van de loonbereking in de juiste volgorde. 
Loonkosten
Premies werkgever
Brutoloon 
Loonbelasting en premies werknemer
Nettoloon

Slide 16 - Sleepvraag

Brutoloon -..............-.................= Nettoloon
A
Loonbelasting Premies werknemer
B
Loonbelasting Premies werkgever
C
Wig Loonbelasting
D
Wig Premies

Slide 17 - Quizvraag

Hoe reken je de wig uit?
A
loonkosten - loonbelasting
B
nettoloon + loonbelasting + sociale premies werknemer
C
loonkosten - nettoloon
D
loonkosten - brutoloon

Slide 18 - Quizvraag

Werknemerspremies werknemersverzekeringen € 10.000
Werkgeverspremies werknemersverzekeringen € 12.000
Pensioenpremies werkgever € 7.000
Loonbelasting € 15.000
Premies volksverzekeringen € 20.000
Pensioenpremies werknemer € 5.000
Nettoloon € 44.000,-

De WIG bedraagt € 69.000, is dit juist of onjuist?
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 19 - Quizvraag

Ik werk voor €2.601 bruto per maand. De loonbelasting is 30%.
De premies voor volks- en werknemersverzekeringen zijn 18% van mijn brutoloon. De werkgevers premie is 15%

Bereken de wig

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Sociale zekerheid
Volksverzekeringen
Sociale voorzieningen
Sociale verzekeringen
Werknemers-verzekeringen

Slide 23 - Sleepvraag

Zelfstandig werken
Maak opgave 1 t/m 5 vanaf pagina 132.




timer
10:00

Slide 24 - Tekstslide