Par. 3.4: rekenen aan reacties 4H les 6

Rekenen in de chemie
Par. 3.4: Rekenen aan reacties
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Rekenen in de chemie
Par. 3.4: Rekenen aan reacties

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
• Je kunt uitleggen wat de molverhouding is en deze afleiden uit de reactievergelijking.











• Je kunt berekeningen uitvoeren aan reacties met behulp van een stappenplan waarbij je de molverhouding gebruikt in je stappen.

Slide 2 - Tekstslide

Planning
- kennis ophalen, omrekenen g --> mol en andersom
- instructie werken met een stappenplan
- zelf oefenen
- ter afsluiting: Test jezelf

Slide 3 - Tekstslide

Bereken hoeveel gram overeenkomt met 0,34 mol kaliumchloride (KCl). Geef het antwoord in het juiste aantal significante cijfers

Slide 4 - Open vraag

Bereken hoeveel mol overeenkomt met 34 gram calciumoxide (CaO). Geef het antwoord in het juiste aantal significante cijfers

Slide 5 - Open vraag

Rekenen aan reacties

Waarom is het belangrijk om dit te leren?

Bij de productie van stoffen, zoals bij de chemische industrie of bij medicijnen, is het belangrijk om de beginstoffen in de juiste verhouding samen te voegen. De verhouding is belangrijk, omdat er anders één van de beginstoffen overblijft. Dat is verspilling (kost geld!) én het product is onzuiver.


Slide 6 - Tekstslide

Rekenen aan reacties

Uit de reactievergelijking kun je de molverhouding afleiden waarin stoffen reageren en ontstaan. Door het aantal mol om te rekenen in gram of liter kun je precies berekenen hoeveel stof je nodig hebt.

Omdat er meerdere rekenstappen nodig zijn, is het handig om gebruik te maken van een stappenplan

Slide 7 - Tekstslide

Werken met een stappenplan
Je krijgt een uitgebreide stappenplan op papier met een uitgewerkte voorbeeld. 
LEES DEZE GOED DOOR EN PROBEER HET UITGEWERKTE VOORBEELD GOED DOOR TE NEMEN!
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

dit stappenplan staat ook in je boek

Slide 9 - Tekstslide

Naar welke eenheid moet je ALTIJD omrekenen bij rekenen aan reacties?
A
gram
B
liter
C
mol
D
gram per mol

Slide 10 - Quizvraag

Oefenen
Je krijgt een werkblad, deze mag je gebruiken bij het maken van de volgende opdracht  

Slide 11 - Tekstslide

Hoeveel gram zuurstof ontstaat bij de ontleding van 34 gram water?
Vul de eerste 3 stappen van het stappenplan in (op je werkblad):
stap 1: reactievergelijking
stap 2: molverhouding
stap 3: wat is gegeven, wat is gevraagd?

Slide 12 - Open vraag

Maak het schema op je werkblad af met stap 4 t/m 6.

Slide 13 - Open vraag

Voer nu de berekeningen uit volgens de stappen in het schema. Doe dit op je werkblad en vul hieronder alleen het eindantwoord in

Slide 14 - Open vraag

stap 7 Controleer

Het is belangrijk om je antwoord te controleren. Gebruik het volgende lijstje. CONTROLEER

A ntwoord (heb je antwoord gegeven op de vraag?)

L ogisch (is het realistisch, zou het kunnen kloppen?)

L eesbaar (geen cijfers door elkaar, onduidelijk gekriebel?)

E enheid (staat die achter het getal en is die juist?)

S ignificantie

Noteer in je schrift!

Slide 15 - Tekstslide

Controleer nu je eigen antwoord en kies de juiste significantie:
Hoeveel gram zuurstof ontstaat bij de ontleding van 34 gram water?
A
30,19 gram
B
30,2 gram
C
30 gram
D
3x10^1 gram

Slide 16 - Quizvraag

Werk de volgende vraag uit in je schrift. Gebruik hierbij het stappenplan via lessonup of de stappenplan op papier die je hebt gekregen > Bereken hoeveel gram water ontstaat bij de verbranding van 34 gram methaan?

Slide 17 - Open vraag

Test jezelf
Hoeveel mg chloor ontstaat bij de ontleding van 1,20 gram natriumchloride?
Werk de opgave uit in je schrift volgens het 7 stappenplan.

Slide 18 - Open vraag

Volgende les
Huiswerk: 
- maak de afsluiting van H3
Volgende les: formatieve toets

Slide 19 - Tekstslide

Hoe goed kun je de molverhouding afleiden uit de reactievergelijking?
A
het lukt niet, ik kan geen reactievergelijkingen opstellen
B
het lukt niet, ik weet niet naar welke getallen ik moet kijken
C
ik weet dat ik naar de coëfficiënten moet kijken, maar begrijp niet waarom
D
kloppend maken lukt prima en ik begrijp waarom ik naar de coëfficiënten moet kijken

Slide 20 - Quizvraag

Hoe goed kun je het schema met de 7 stappen invullen?
A
niet, ik heb geen idee wat de 7 stappen zijn
B
niet, ik heb die stappen helemaal niet nodig
C
als ik een voorbeeld zie, kan ik het nadoen
D
prima, ik ken de 7 stappen uit mijn hoofd

Slide 21 - Quizvraag

Heb je nog een vraag over deze les, stel hem dan hier:

Slide 22 - Open vraag