Lezen 4: Betoog en Beschouwing

Betoog en beschouwing
Betoog en beschouwing

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Betoog en beschouwing
Betoog en beschouwing

Slide 1 - Tekstslide

Het coronavirus is gewoon een soort griepje
A
Dit is een feit
B
Dit is een argument
C
Dit is een mening

Slide 2 - Quizvraag

Je moet je laten vaccineren tegen Covid, anders kan je anderen besmetten en dat is asociaal.
A
Dit is een feit
B
Dit is een argument
C
Dit is een mening

Slide 3 - Quizvraag

Uit Afrika komt een nieuwe variant van het Coronavirus
A
Dit is een feit
B
Dit is een argument
C
Dit is een mening

Slide 4 - Quizvraag

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Overhalen
Overtuigen
Amuseren

Slide 5 - Sleepvraag

Beschouwing
tekstdoel:   lezer aan het denken zetten / eigen mening  laten                              vormen  (opiniëren)
inhoud:        feiten en verschillende meningen                                
                        meerdere gezichtspunten/ voor- en nadelen 

kenmerk:   neutraal
                        (geen duidelijke mening van de schrijver)

Slide 6 - Tekstslide

Betoog
(tekstdoel   overtuigen van de lezer
inhoud         mening/ standpunt van de schrijver
                          en argumenten
                         
kenmerk:     subjectief
                        (duidelijke mening van de schrijver)


                         

Slide 7 - Tekstslide

Waarom bodybuilding een gezonde sport is voor iedereen
Bodybuilding: de voor- en de nadelen
Betoog
Beschouwing

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is het doel van een beschouwing?
A
overtuigen
B
overhalen
C
informeren
D
amuseren

Slide 9 - Quizvraag

Een betoog is..
A
subjectief
B
objectief

Slide 10 - Quizvraag

Wat ga je vinden in de kern van een beschouwing?
A
meningen
B
feiten
C
mening van de schrijver
D
drogredenen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het doel van een betoog?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Overhalen

Slide 12 - Quizvraag

Drogredenen: 
Generalisatie
Verkeerde vergelijking
Onjuiste oorzaak/gevolgrelatie
Onjuist beroep op autoriteit
Cirkelredenering

Slide 13 - Tekstslide

De juf moet meteen de chat beantwoorden vind ik, want ik stuur ook gewoon een bericht op zondag.
A
Generalisatie
B
Verkeerde vergelijking
C
Onjuiste oorzaak/gevolgrelatie
D
Cirkelredenering

Slide 14 - Quizvraag

In Spanje hebben de mensen het niet slecht. Daar is het altijd mooi weer.
A
Generalisatie
B
Verkeerde vergelijking
C
Onjuiste oorzaak/gevolgrelatie
D
Cirkelredenering

Slide 15 - Quizvraag

Ga nu de klas uit, omdat ik wil dat je vertrekt.
A
Generalisatie
B
Verkeerde vergelijking
C
Onjuiste oorzaak/gevolgrelatie
D
Cirkelredenering

Slide 16 - Quizvraag

Sinds mijn orthodontist geen mondkapje meer draagt is het aantal coronadoden gedaald, dus je kan beter geen mondkapje dragen.
Mijn orthodontist zegt dat het helemaal niet uitmaakt of je een mondkapje draagt, het helpt toch niets.
Onjuist beroep op autoriteit
Onjuiste oorzaak/gevolgrelatie

Slide 17 - Sleepvraag

Ze is heel erg verliefd op mij, want ze is niet verliefd op mijn buurman.
A
Dit is een cirkelredenering
B
Dit is geen cirkelredenering

Slide 18 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een persoonlijke aanval:

Slide 19 - Open vraag

"Jullie zijn natuurlijk allemaal slim genoeg om mijn standpunt te begrijpen."
A
Dit is een vertekenen van het standpunt
B
Dit is een persoonlijke aanval
C
Dit is het gevoel van het publiek bespelen
D
Dit is een generalisatie

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf een objectief argument op

Slide 21 - Woordweb

subjectief argument:

A
iedereen weet toch het zo is
B
uit onderzoek is gebleken dat ...

Slide 22 - Quizvraag

Opdracht
- Schrijf in het schema je stelling
- Je twee argumenten voor je stelling
- Twee tegenargumenten (die je ook moet ontkrachten)

Overtuig me!

Slide 23 - Tekstslide

In een betoog probeert de schrijver je te overtuigen van zijn gelijk.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

In een beschouwing probeert de schrijver je te overtuigen van zijn gelijk.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

NuNederlands Lezen H4
Paragraaf 4.3: oefening 1,2 en examenopdracht
Paragraaf 4.4: oefening 1,2 en examenopdracht

Slide 26 - Tekstslide