De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.
Slide 2 - Tekstslide
Soorten teksten
Sommige teksten zijn bedoeld om alleen feiten weer te geven. Je moet erop kunnen vertrouwen, dat het waar is wat er staat.
Een voorbeeld van zo'n tekst is de bijsluiter bij een geneesmiddel.
Andere teksten zijn juist waardeloos als er geen meningen in staan.
Bijvoorbeeld een filmrecensie. Zonder mening in die tekst heb je er niks aan.
Slide 3 - Tekstslide
MENING
Wat iemand ergens van vindt
Het is niet controleerbaar
-Je kunt het eens of oneens zijn
Voorbeeld van een mening:
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.
Slide 4 - Tekstslide
Argumenten
Als je een duidelijke mening hebt, dan is dat jouw standpunt. Als jij je mening wilt verdedigen in een gesprek of in een discussie, gebruik je argumenten. Waar moeten goede argumenten aan voldoen?
Slide 5 - Tekstslide
Wat is een feit?
A
Informatie die gegeven wordt.
B
Informatie wat je kunt bewijzen.
C
Informatie wat je niet kunt bewijzen .
D
Informatie met een mening.
Slide 6 - Quizvraag
Wanneer geef je je mening
A
Als je iets vraagt.
B
Als je antwoord geeft.
C
Als je vertelt wat je vindt.
Slide 7 - Quizvraag
In de tekst staan meningen. Welke twee zinnen hieronder zijn meningen?
A
Niet alleen haaien lijden onder stropers, maar bijvoorbeeld ook olifanten en neushoorns!
B
Nog leuker: verzin zelf een goede kreet!
C
Alleen tekst is natuurlijk supersaai.
D
Na dertien jaar leert ze weer hoe leuk het is om aap te zijn.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een argument?
A
Een verhaal dat je aan iemand vertelt
B
Een uitleg over een onderwerp
C
Een reden waarom je iets vindt
D
Een mening over een onderwerp
Slide 9 - Quizvraag
GELEERD?
Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen
- je weet wat een feit is
- je weet wat een mening is
- je weet wat een argument is
Slide 10 - Tekstslide
Aan het werk😊
- Opdrachten maken uit het boek opdracht opdracht 1 en 2 blz 90