3.1 stroom en schakelen

Elektriciteit                     3.1
Stroom en
schakelen
 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Elektriciteit                     3.1
Stroom en
schakelen
 

Slide 1 - Tekstslide

Welkom terug
en een gelukkig 2023!

Slide 2 - Tekstslide

Doel van par 3.1:
  • Begrippen stroom en spanning begrijpen
  • Verschillende spanningsbronnen kunnen noemen 
  • Weten wat de capaciteit is van een spanningsbron en hoe je hem kunt berekenen
  • Verschillen tussen een serieschakeling en een parallelschakeling weten
  • Weten hoe de stroom zich verdeelt in een serie- of een parallelschakeling
  • Weten hoe een stroom- en spanningsmeter moeten worden aangesloten. 

Slide 3 - Tekstslide

Spanningsbronnen leveren energie 
  • Er is een spanningsverschil nodig om elektronen te kunnen laten stromen(= stroom)
  • Voorbeelden van spanningsbronnen zijn een dynamo, accu en batterij 
  • Stopcontact is geen spanningsbron maar een "doorgeefluik" voor wisselspanningsverschil van 230 V 
  • Boven 24 V is gevaarlijk en afhankelijk van hoe groot de stroomsterkte door je lichaam is

Slide 4 - Tekstslide

Levensduur/capaciteit batterij
  • In batterijen kun je lading opslaan. 
  • Hoeveel dat maximaal is staat aangegeven op de batterij in Ampèreuur (Ah)
  • De capaciteit bereken je met: 
 
  • C = capaciteit in Ah (of mAh)
  • I = stroomsterkte in A
  • t = de tijd in uur
C = I x t

Slide 5 - Tekstslide

  • De stroom gaat van de + kant naar de -kant in een gesloten stroomkring
  • Gebruik de symbolen uit 
  • Begin bij de + van spanningsbron en volg de draden van je schakeling 
 

schakelschema  van stroomkring met juiste symbolen 

Schakelingen tekenen
Binas tabel 14

Slide 6 - Tekstslide

  • Spanningsverschil levert energie waardoor elektronen kunnen stromen. 
  • Elektronen ¨lopen" van '-'naar '+' maar stroom loopt van plus naar min. 
  • Ampèremeter meet hoeveel elektronen er per seconde door een draad/lampje/apparaat gaan = de stroomsterkte
  • Ampèremeter moet in zelfde stroomkring als lampje waardoor je de stroomsterkte wilt meten dus in serie
Stroomsterkte meet je met een ampèremeter in serie 

Slide 7 - Tekstslide

Stroomsterkte welke eenheid? Gevaren!
-Stroomsterkte meten we in Ampère  of milli Ampère 
-de worden afgekort tot A of mA  
- 1 A = 1000 mA


Gevaren voor mensen:
  • 1 mA geen gevaar (4 mA pijn wordt voelbaar) 
  • 15 mA de grens waarop spanningvoerende voorwerp nog kan worden losgelaten 
  • 20 – 30 mA bewusteloosheid kan optreden
  •  50 – 80 mA kans op overlijden

Slide 8 - Tekstslide

Ampère-meter aflezen
  • Deze ampèremeter heeft 3 standen. Je kunt hem dus voor een verschillend meetbereik aansluiten.
  • Aansluiting "5" = meetbereik tot 5 A
  • Aansluiting "500" = meetbereik tot 500 mA
  • Aansluiting "50" = meetbereik tot 50 mA

Slide 9 - Tekstslide

  • Je meet een spanningsverschil dus hoeveel is spanning aan de ene kant en aan de andere kant van apparaat 
  • Daarom sluit je de Voltmeter altijd "over" een apparaat aan =  parallel
Spanningsverschil meet je met voltmeter parallel
 Begin bij het aansluiten
van meters altijd met ze
op het grootste bereik
te zetten. 
Zwart = min
Rood = plus

Slide 10 - Tekstslide

programma 24 jan: 
  • slides serie parallel bespreken
  • bespreken opg 15 en 24 en 31 in ieder geval 
  • welke van  22 t/m 24, 25 t/m 27, 28 t/m 33, 34 t/m 36, 37 nog meer ?
  • daarna verder met 3.2 omcirkel te maken opdrachten: 1,2,6,7,9,10,12,15,16 (1e,3e en 4e),17,19,21,25,26,(27?) 

Slide 11 - Tekstslide

  • Onderdelen in zelfde stroomkring 
  • stroom I (= aantal elektronen)   overal even groot It =I1=I2=I3
  • Bij onderbreking in stroomkring
    gaan alle lampjes uit
  • De spanning wordt over alle lampjes verdeeld Ut=U1+ U2+ U3
  • Meeste apparaten parallel geschakeld
  • Elk onderdeel heeft eigen stroomkring, 
    dus  It=I1+ I2+ I3
  • Bij onderbreking gaan alleen apparaten in dezelfde  stroomkring uit
  • Apparaten parallel dus zelfde  spanningsverschil Ut=U1= U2= U3
serieschakeling                                       parallelschakeling

Slide 12 - Tekstslide

Dus: Bij een parallelschakeling (met dezelfde lampjes als in de serieschakeling) wordt de totale stroom (It) steeds groter (per lampje dat je extra aansluit) terwijl er door elk lampje afzonderlijk wel dezelfde stroom loopt als bij de serieschakeling

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Link

Belangrijke woorden bij elektriciteit

- Stroomkring
- serieschakeling
- parallelschakeling
- ampere
- Schakelaar
- amperemeter

Slide 16 - Tekstslide

serieschakeling                                              parallelschakeling

Slide 17 - Tekstslide

Maken pargraaf 1 blz. 42 wb.
In de les begin je aan het huiswerk
1 tm 7 en 10 tm 13

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het symbool voor stroomsterkte
A
A
B
I
C
U
D
S

Slide 19 - Quizvraag

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 20 - Quizvraag

Een voltmeter plaats je altijd:
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel

Slide 21 - Quizvraag

de stroommeter plaats je altijd
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel

Slide 22 - Quizvraag

In een serieschakeling is de stroom
A
overal even groot
B
na ieder lampje verandert de stroom
C
net zo groot als de spanning
D
kleiner dan de spanning

Slide 23 - Quizvraag

in een parallelschakeling
A
is de stroom overal even groot
B
is er geen stroom
C
wordt de stroom verbruikt
D
verdeelt zich over de vertakkingen

Slide 24 - Quizvraag