Les 4 (13 september 2024, gedeelde les)

L4 Wat doen we vandaag? 

1. VO1: Diataal: diaspel test.        
2. VO1: Zelfstandig lezen             

3. Herhaling Cursus 5, §3 (onderwerp). 
4. Cursus 5, §5 Werkwoordelijk gezegde 

5. Debat VO1 & VO2 

6. Huiswerk komende week 

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary EducationAge 12

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

L4 Wat doen we vandaag? 

1. VO1: Diataal: diaspel test.        
2. VO1: Zelfstandig lezen             

3. Herhaling Cursus 5, §3 (onderwerp). 
4. Cursus 5, §5 Werkwoordelijk gezegde 

5. Debat VO1 & VO2 

6. Huiswerk komende week 

Slide 1 - Tekstslide

Diataal toets: diaspel
- Ga naar www.diatoetsen.nl/login. Vul je gebruikersnaam in en je wachtwoord in - zie blad van diataal.
- Er staan 2 toetsen klaar: Diaspel (spelling/taal) & Diatekst (Begrijpend lezen)
- Start met "Diaspel" - gebruik een koptelefoon. "Diatekst" doen we volgende week online. 

- Klaar met "diaspel"? Lever je iPad en koptelefoon in en pak iets om te lezen - leesboek of tijdschrift

Slide 2 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde (VO1)

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm ook alweer?

- De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
- (Bijna) Elke zin heeft een persoonsvorm.
- Elke zin heeft maar één persoonsvorm (behalve samengestelde zinnen!)  
-  Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
-  Als je er een vraagzin van maakt, komt de persoonsvorm vooraan. Door de zin van tijd of getal te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 

Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je zinsdelen?
Doe de zinsdeelproef: Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten.
Kijk welke woorden altijd naast elkaar blijven staan als je de zin verandert.

- Na het zesde lesuur / mogen / de leerlingen / naar huis.
- De leerlingen / mogen / na het zesde lesuur / naar huis. 
- Naar huis / mogen / de leerlingen / na het zesde lesuur. 
- Naar / mogen / de leerlingen / huis / na het zesde lesuur.
- na het / mogen / de leerlingen / naar huis / zesde lesuur.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonvorm? "Mijn moeder doet elke woensdag boodschappen op de markt."

Slide 6 - Open vraag

Wat is de persoonvorm? "Op zondag ga ik altijd een heel eind wandelen met mijn hond."

Slide 7 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde (wg)
  • Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde (wg) (tenminste, als het een zin is waar het onderwerp iets doet of overkomt). 
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of wat het onderwerp ‘overkomt’.
  • Soms bevat het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm), soms zijn het er meer. 
  • Bij scheidbare werkwoorden horen alle stukjes van het werkwoord bij het werkwoordelijk gezegde.
    Bijvoorbeeld:
    – Thomas zet samen met Sofia de tent  op.
       pv = zet, wg = zet op (want het hele werkwoord is ‘opzetten’)

Slide 8 - Tekstslide

Even controleren:
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Joris gaat vanavond skaten.

Persoonsvorm (pv) =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 10 - Quizvraag

Joris gaat vanavond skaten.

Het werkwoordelijk gezegde (WG)=
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 11 - Quizvraag

Joris gaat vanavond skaten.

Het onderwerp (OW) =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Nog even controleren:
Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Morgen ga ik fietsen naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fietsen
C
fietsen

Slide 15 - Quizvraag

Een debat is een discussie met regels waarbij je de jury (en het publiek) wilt overtuigen.

Dat is anders dan een:

  • Discussie: Een gesprek met een meningsverschil waarbij je elkaar wilt overtuigen.
  • Dialoog: Een gesprek tussen twee personen.
Wat is een debat?

Slide 16 - Tekstslide

De meeste mensen denken bij debat aan de Tweede Kamer.

Hier debatteren volksvertegenwoordigers over welke nieuwe regels er in het land moeten worden ingevoerd. Daarbij willen ze aan de mensen die op hen hebben gestemd laten zien dat ze hun beloftes waarmaken. 


Waar wordt gedebatteerd?

Afbeelding: Publiek domein

Slide 17 - Tekstslide

Ook wordt er veel gedebatteerd in verkiezingstijd. Zie bijvoorbeeld dit fragment waarbij Donald Trump tegen Joe Biden debatteert. Vooral Trump lijkt moeite te hebben om zich aan debatsregels te houden. Hij kan Biden en de moderator maar niet laten uitpraten.  
Waar wordt gedebatteerd?
Bron fragment: Op1

Slide 18 - Tekstslide


Vraag: Wie willen politici overtuigen in een verkiezingsdebat op televisie?
A
De politici waartegen ze debatteren
B
Het publiek
C
Mensen die mogen stemmen tijdens de verkiezingen

Slide 19 - Quizvraag

Waar wordt gedebatteerd?
Sommige mensen doen aan debat zoals andere mensen aan voetbal doen. Deze mensen trainen wekelijks met hun team om mee te doen aan debattoernooien. Hierbij oefenen ze met stellingen die ze vooraf gekregen hebben. Een stelling is een idee over hoe de wereld zou moeten zijn.

Voorbeelden van stellingen zijn:
  • Het is beter als studieselectie op basis van cijfers wordt afgeschaft. 
  • Bij internationale klimaatonderhandelingen moeten toekomstige generaties een plek aan tafel krijgen. 


Slide 20 - Tekstslide

Debatteren draait dus om overtuigen. Er zijn drie middelen waarmee je mensen kan overtuigen.

  1. Argumentatie: klopt het wat je zegt?
  2. Presentatie: geloof je in wat je zegt?
  3. Teamwork: zeggen jij en je team hetzelfde?

Deze onderdelen zijn niet alleen los van elkaar belangrijk, 
maar versterken elkaar ook.



Hoe overtuig je?

Slide 21 - Tekstslide

Presentatie
Eén van de overtuigingsmiddelen is dus presentatie: hoe je iets zegt.

Kijk eens naar dit fragment. Acteurs Yannick van de Velde en Pierre Bokma improviseren een situatie waarin Yannick probeert om Pierre te overtuigen dat hij zijn falende restaurantgerechten moet aanpassen. 

Opdracht: schrijf op wat Yannick doet in zijn presentatie, dat (niet) overtuigend is.
Bron fragment: HUMAN

Slide 22 - Tekstslide

Grote kans dat één van jouw antwoorden ging over één van de volgende onderdelen:

  • Oogcontact
  • Lichaamstaal
  • Stemgebruik
  • Uitstraling

🡪 Dit zijn dus de dingen waar je op wil letten als je gaat presenteren! Of dat nou in of buiten een debat is.

 



Presentatie

Slide 23 - Tekstslide

Verschillende debatten zijn vastgelegd op camera en uitgezonden op televisie. Bekijk hieronder interessante (momenten uit) debatten, afkomstig uit het archief van Beeldengeluidopschool.nl 

 
Opdracht: Schrijf op wat je overtuigend vindt in de presentatie of argumentatie van de politici.



Interessante debatten 

Slide 24 - Tekstslide

Interessante programma's 

Slide 25 - Tekstslide

Meer leren?
Wil je nou ook leren over argumentatie en teamwork? Of weten hoe je een debat voert in de klas?
Kijk dan eens op www.schooldebatteren.nl

Volg ons op insta: @schooldebat

Kijk naar debattips op YouTube: Schooldebatteren

Blijf op de hoogte via LinkedIn: Stichting Nederlands Debat Instituut




Slide 26 - Tekstslide

Lesafsluiting
Volgende week is er weer een online les. 
Jullie huiswerk is dan: 

▪ Cursus 5 Grammatica §5 werkwoordelijk gezegde: maak opdracht 2 en 3.   
▪ Cursus 1 meer dan lezen - voorbereiden op volgende les: §4 lees de theorie door en tekst 1-5 (blz 31-34).   
  
  

Slide 27 - Tekstslide