toetsvragen chronisch ziek

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Zodra er meer afbraak dan groei is, spreek je van:
A
vergrijzing
B
veroudering
C
verandering

Slide 2 - Quizvraag

Het verouderingsproces heeft invloed op het gehele lichaam. Wat klopt hier niet bij?
A
omvang weefsels nemen af
B
er komt meer kraakbeen
C
organen functioneren minder goed
D
spiermassa neemt af

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent het begrip multimorbiditeit
A
Dat je meerder medicijnen moet gebruiken
B
Dat er sprake is van een ernstige vorm van overgewicht
C
Het hebben van 2 of meer ziekten tegelijkertijd
D
een ouderdomsziekte waardoor je moeilijker kan bewegen

Slide 4 - Quizvraag

vergrijzing
geriatrie
gerontologie
de wetenschap die onderzoek doet naar het verouderingsproces bij de mens
het aantal ouderen binnen de bevolking neemt toe ten opzichte van het aantal jongeren. 
Wetenschap die onderzoek doet naar ziektebeelden die duidelijk het gevolg zijn van veroudering

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is geen kenmerk van chronisch ziek zijn?
A
ziekte duurt minimaal 3 maanden
B
er is geen genezing mogelijk
C
er wordt een beroep gedaan op de gezondheidszorg
D
ziekte zorgt voor beperking in zelfzorg

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een chronische ziekte?
A
griep
B
pneumonie
C
artrose
D
fractuur femur

Slide 7 - Quizvraag

Welke fase hoort niet bij het ziekte-verloop van een chronisch zieke
A
prodromale fase
B
diagnostische fase
C
behandelfase
D
palliatieve fase

Slide 8 - Quizvraag

progressief ziekteverloop
permanent zieketeverloop
cyclisch ziekteverloop
Er zijn perioden dat de ziekteverschijnselen toenemen en afnemen.
de ziekteverschijnselen worden erger
de ziekteverschijnselen en de berperkingen blijven lange tijd hetzelfde

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is coping
A
de manier waarop iemand met problemen en stress omgaat
B
als je medische hulp in koopt
C
hoe je je zelf ziet

Slide 10 - Quizvraag

Welke reactie heb je op stress als je deze van alle kanten bekijkt en je maakt doelgericht plannen om het probleem aan te pakken
A
vluchten en emotioneel
B
vluchten en verstandelijk
C
vechten en emotioneel
D
vechten en verstandelijk

Slide 11 - Quizvraag

Nociceptieve pijn: Welke bewering is juist?
A
wordt veroorzaakt door weefselbeschadiging
B
reageert niet op pijnstillers
C
is zenuwpijn
D
hierbij moet je vaak andere maatregelen treffen

Slide 12 - Quizvraag

Een veelgebruikt hulpmiddel bij pijn is de VAS, dit is de afkorting van:
A
verbale analoge schaal
B
verbale angstige schaal
C
visuele angstige schaal
D
visuele analoge schaal

Slide 13 - Quizvraag

lichte pijnstiller
NSAID's
opiaat

Slide 14 - Sleepvraag

Wat heeft zorgvrager nodig bij zelfmanagement?
A
zelfstandig wonen
B
aangesloten zijn bij lotgenoten
C
Beschikken over goede communicatie vaardigheden
D
toestemming huisarts

Slide 15 - Quizvraag

welke stap hoort niet bij het stimuleren van zelfmanagement?
A
achterhalen
B
adviseren
C
afspreken
D
afsluiten

Slide 16 - Quizvraag

In ons land is nu sprake van een:
A
verzorgingsstaat
B
participatiemaatschappij
C
mediterraanse verzorgingsstaat

Slide 17 - Quizvraag

Een zorgketen bij geriatrische revalidatie bestaat uit:
(welke hoort hier niet bij)
A
voorbereidende zorgfase
B
acute zorgfase
C
revalidatie zorgfase
D
chronische zorgfase

Slide 18 - Quizvraag

Therapeutisch klimaat houdt niet in:
A
aangepaste inrichting revalidatieruimten
B
dat jij even iets overneemt van de zorgvrager terwijl hij hetzelf kan
C
je biedt een sfeer die revalidatie en training bevordert
D
geeft de zorgvrager de regie over dat deel wat hij zelf kan

Slide 19 - Quizvraag