Herhaling les 2 De Nederlandse industrie

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Industriële inertie
A
Een bedrijf blijft zitten waar het zit
B
Een bedrijf verhuist mee met de vestigingsplaatsfactoren
C
Een bedrijf past zich aan en zoekt nieuwe vestigingsplaatsfactoren
D
Een bedrijf gaat zich op andere klanten richten

Slide 2 - Quizvraag

Kies de beste vestigingsplaatsfactoren
A
een hoogopgeleide arbeidsmarkt en goede verbindingen
B
goede arbeidsmarkt, rijke afzetmarkt, verbindingen
C
aanwezigheid van grondstoffen en verbindingen
D
goedkope arbeidsmarkt, grondstoffen en ligging

Slide 3 - Quizvraag

Bedrijven die bij elkaar gaan zitten om zo samen te werken en meer mensen aan te trekken, noemen we:
A
Vestigingsplaatsfactoren
B
Agglomeratie-effect
C
Specialisatie
D
Afzetmarkt

Slide 4 - Quizvraag

Nederland is aantrekkelijk voor buitenlandse bedrijven om er een vestiging op te zetten. Welke vestigingsplaatsfactor speelt daarbij geen rol van betekenis?
A
de gunstige ligging aan de rand van het continent
B
Nederland is een vlak land.
C
de goed opgeleide bevolking met beheersing van meerdere talen
D
de lage belasting voor buitenlandse bedrijven in Nederland

Slide 5 - Quizvraag

De redenen waarom bedrijven voor een bepaalde plaats kiezen, noemen we?
A
Industriële inertie
B
Vertrekredenen
C
Vestigingsplaatsfactoren
D
Denken ze daar over na?

Slide 6 - Quizvraag

De vestigingsplaatsfactor is...
A
de reden om nog meer snelwegen te bouwen
B
de reden om de Rotterdamse haven uit te breiden
C
de reden voor een bedrijf om zich ergens te vestigen
D
de reden om je handen te wassen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen vestigingsplaatsfactor?
A
Snelwegen (bereikbaarheid)
B
Grondstoffen
C
Mensen
D
Fabrieken (agglomeratie-effect)

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn schoenen
A
stukgoederen
B
droge massagoederen
C
natte massagoederen

Slide 9 - Quizvraag

Wat valt niet onder massagoederen?
A
Aardolie
B
Steenkool
C
Ijzererts
D
Televisies

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van massagoed?
A
Zand, Graan, Olie
B
Zand, Graan, Papier
C
Papier, Rollen staal

Slide 11 - Quizvraag

Pakken melk die worden vervoerd worden naar de supermarkt is een voorbeeld van?
A
massagoed
B
stukgoed

Slide 12 - Quizvraag

Dit is een voorbeeld van massagoed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag


A
Stukgoed
B
Massagoed

Slide 14 - Quizvraag

Massagoed vervoeren is goedkoper dan het vervoeren van stukgoed
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn fietsen?
A
Stukgoederen
B
droge massagoederen
C
natte massagoederen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is graan?
A
stukgoederen
B
droge massagoederen
C
natte massagoederen

Slide 17 - Quizvraag

Welke van de twee soorten goederen is goedkoper om te vervoeren?
A
Massagoed
B
Stukgoed

Slide 18 - Quizvraag

Bedrijven die bij elkaar gaan zitten om zo samen te werken en meer mensen aan te trekken, noemen we:
A
Vestigingsplaatsfactoren
B
Agglomeratie-effect
C
Specialisatie
D
Afzetmarkt

Slide 19 - Quizvraag

Wat is GEEN reden voor een bedrijf om zich in een stad te vestigen?
A
De arbeidsmarkt
B
De afzetmarkt
C
Kans op agglomeratie-effect
D
Kans op korting van de stad

Slide 20 - Quizvraag

Industriële inertie
A
Een bedrijf blijft zitten waar het zit
B
Een bedrijf verhuist mee met de vestigingsplaatsfactoren
C
Een bedrijf past zich aan en zoekt nieuwe vestigingsplaatsfactoren
D
Een bedrijf gaat zich op andere klanten richten

Slide 21 - Quizvraag

De redenen waarom bedrijven voor een bepaalde plaats kiezen, noemen we?
A
Industriële inertie
B
Vertrekredenen
C
Vestigingsplaatsfactoren
D
Denken ze daar over na?

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen multinational?
A
IKEA
B
KFC
C
Heineken
D
Cafetaria de Boemerang

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer ben je een multinational?
A
Als je in 1 land een vestiging hebt.
B
Als je rijk bent
C
Als je in meerdere landen vestigingen hebt.
D
Ik weet het niet

Slide 24 - Quizvraag

Multinationals zijn....
A
Bedrijven die in één land gevestigd zijn
B
mensen met meerdere nationaliteiten
C
Mensen met één nationaliteit
D
Bedrijven die in meerder lander gevestigd zijn

Slide 25 - Quizvraag


Wat is de afzetmarkt?

A
Het aantal klanten dat producten of diensten wil kopen
B
Het aantal bedrijven dat producten of diensten wil verkopen
C
Het aantal producten dat verkocht wordt
D
Het aantal diensten dat aangeboden wordt

Slide 26 - Quizvraag

Een jonge bevolking is goed voor de afzetmarkt
A
nee, het is te duur om ze op te leiden
B
ja, ze hebben huizen en banen nodig
C
Nee, ze gaan jong dood

Slide 27 - Quizvraag

De Rotterdamse haven is een:
A
Industriehaven
B
Kleine haven
C
Distributiehaven
D
Doorvoerhaven

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor doorvoerhaven (meerdere antwoorden mogelijk).
A
Transitohaven
B
Mainport
C
Industriehaven
D
Distributiehaven

Slide 29 - Quizvraag