44. Thema 5, week 1 Les 1 stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
De, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
1 / 39
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
De, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 1 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
Blonde
B
Man
C
Paard
D
De

Slide 2 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord staat in de buurt van een zelfstandig naamwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 4 - Quizvraag

De rode jas hangt nog aan de kapstok. Het bijvoeglijk naamwoord is:
A
jas
B
rode
C
kapstok
D
hangt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?

'Morgen komt mijn lieve vakantievriendin eindelijk logeren.'
A
morgen
B
lieve
C
eindelijk
D
er staat geen bijvoeglijk naamwoord in de zin

Slide 6 - Quizvraag

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Open vraag

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 8 - Open vraag

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 9 - Open vraag

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 10 - Open vraag

lesdoel
Ik weet wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is en ik weet hoe ik deze moet schrijven.

Slide 11 - Tekstslide

stof

ijzer
goud
katoen
wol
kristal
marsepein
glas
riet
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

een ijzeren buis
een gouden kettinkje
een katoenen broek
een wollen sjaal
een kristallen glas
een marsepeinen varken
een glazen vaas
een rieten stoel

Slide 12 - Tekstslide

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
1. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal (stof) iets gemaakt is.

2. De woorden eindigen bijna altijd op -en.

maar soms niet
Bij moderne stofnamen (bijvoorbeeld plastic en nylon) schrijf je geen extra e.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een bijvoeglijk en een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

Slide 14 - Open vraag


De rode schoenen vind ik mooi.

RODE  IS EEN ...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag


De oude vrouw lieg heel langzaam.

OUDE  IS EEN ...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quizvraag


De waarzegger keek in de kristallen bol.

KRISTALLEN  IS EEN ...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quizvraag


De nylon gitaarsnaren zijn heel sterk.

NYLON  IS EEN ...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag


De snelle sporter won een bronzen medaille.

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Slide 19 - Open vraag

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord

- staat in de buurt van een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD


- het gouden horloge

- een papieren tas

de zijden bloemen

- de houten tafel


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide


hout

Slide 24 - Open vraag


rubber

Slide 25 - Open vraag


plastic

Slide 26 - Open vraag

Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
grote
B
plastic
C
kleurige
D
koude

Slide 27 - Quizvraag

In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord in deze zin is een bijvoeglijk naamwoord?
Zij heeft dit weekend veel leuke films gekeken.

Slide 29 - Open vraag

Maak een zin met een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Open vraag

oefendictee

Slide 31 - Tekstslide

De ........ vloer.

Slide 32 - Open vraag

Het ...... kussen.

Slide 33 - Open vraag

De ...... ring.

Slide 34 - Open vraag

Het ...... gereedschap.

Slide 35 - Open vraag

Het ...... schaaltje.

Slide 36 - Open vraag

Aan de slag
Thema 5, week 1,
Les 1 
vanaf opgave 2
10 x plussen

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link

Slide 39 - Tekstslide