Bloedsomloop

Vandaag
  1. Herhaling met wat vragen
  2. Uitleg over bloed 
  3. Uitleg bloedvaten
  4. Grote- en kleine bloedsomloop

Volgende keer:
Lymfestelsel
1 / 70
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologySecondary Education

In deze les zitten 70 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  1. Herhaling met wat vragen
  2. Uitleg over bloed 
  3. Uitleg bloedvaten
  4. Grote- en kleine bloedsomloop

Volgende keer:
Lymfestelsel

Slide 1 - Tekstslide

Marja stel dat : Koudbloedige dieren de temperatuur van de omgeving overnemen
Eveline stelt dat: Koudbloedige dieren hun eigen temperatuur in stand houden
A
Marja heeft gelijk
B
Eveline heeft gelijk
C
Beide hebben gelijk
D
Geen van alle heeft gelijk

Slide 2 - Quizvraag

Antwoord A
Koudbloedige dieren nemen de temperatuur over van hun omgeving. 

Warmbloedige dieren houden hun eigen temperatuur in stand d.m.v. verbranding. 

Slide 3 - Tekstslide

Welke stof heeft het lichaam nodig voor de verbranding?
A
Koolstofdioxide
B
Zuurstof
C
Stikstof
D
Ammoniak

Slide 4 - Quizvraag

Antwoord B
Voor verbranding is altijd zuurstof nodig. Ook in het lichaam. 

Dit is tevens de stof die wij inademen én opnemen.

Slide 5 - Tekstslide

In de longen vind gaswisseling plaats. Hier wordt zuurstof opgenomen en koolstofdioxide teruggegeven. Hoe heet het kleinste orgaan in de longen waar zuurstof wordt opgenomen door de aders?
A
Luchtpijp
B
Neusholte
C
Longblaasjes
D
Bronchiën

Slide 6 - Quizvraag

Antwoord C
De longen bestaan uit miljoenen kleine longblaasjes. 
Dit zijn een soort kleine ballonnetjes waar gaswisseling plaats kan vinden. 
Gaswisseling houdt in dat zuurstof wordt opgenomen (bij de inademing) en koolstofdioxide wordt uitgestoten bij de uitademing.

Slide 7 - Tekstslide

Hebben insecten
A
Longen
B
Tracheën/stigma's
C
Kieuwen

Slide 8 - Quizvraag

Antwoord B
Insecten halen adem door een stelsel van kleine buisjes die door het lichaam lopen. 
Dit noemen wij tracheën. 
De gaten in het lichaam waar de lucht instroomt noemen wij stigma's.

Slide 9 - Tekstslide

Koudbloedige dieren hebben minder longblaasjes omdat zij minder zuurstof nodig hebben. Hoe komt dat?
A
Koudbloedige dieren hebben geen verbranding nodig om hun temperatuur op peil te houden.
B
Koudbloedige dieren halen áltijd adem door hun huid.
C
Koudbloedige dieren gebruiken geen zuurstof voor hun vebranding.
D
Koudbloedige dieren houden niet van zuurstof.

Slide 10 - Quizvraag

Antwoord A
Voor verbranding is altijd zuurstof nodig. 
Koudbloedige dieren nemen de temperatuur over van hun omgeving. 
Daardoor gebruiken zij minder vebranding , omdat zij hun temperatuur niet op peil te hoeven houden. 
Omdat zij minder verbranding gebruiken, hebben zij ook minder zuurstof nodig.

Slide 11 - Tekstslide

Bloed 
Bloed is voor mensen van levensbelang.
Een mens heeft 5 - 6 liter bloed.

  • Transporteert warmte door ons lichaam
  • Transporteert allerlei belangrijke stoffen door ons lichaam
  • Beschermt ons lichaam

Slide 12 - Tekstslide

Definities
Transport/transporteren
vervoeren.

Stoffen
Materiaal, bijvoorbeeld:
Zuurstof, hormonen, eiwitten etc.

Slide 13 - Tekstslide

Bloedplasma
Bloed is een vloeistof 

Dat komt omdat het vooral bestaat uit bloedplasma.

Bijna 55% van het bloed bestaat uit bloedplasma.


Slide 14 - Tekstslide

Bloedplasma en -cellen

Slide 15 - Tekstslide

Bloedplasma
Bloedplasma bestaat vooral uit water maar er zijn ook verschillende stoffen in opgelost.
  • Voedingsstoffen
  • Afvalstoffen
  • Enzymen
  • Antistoffen

Slide 16 - Tekstslide

Definities
Voedingsstoffen:
De stoffen die wij verkrijgen door te eten
Brandstoffen, reservestoffen, beschermstoffen en bouwstoffen
Afvalstoffen:
Alle stoffen die het lichaam níet kan gebruiken, vaak overgebleven stoffen uit een bepaald proces in het lichaam.
Enzymen:
Eiwitten die een chemische reactie in het lichaam veroorzaken of versnellen
Antistoffen:
Stoffen die het lichaam beschermen tegen ziekteverwekkers (bijvoorbeeld virussen)

Slide 17 - Tekstslide

Het bloed bestaat uit hoeveel procent bloedplasma?
A
30
B
35
C
45
D
55

Slide 18 - Quizvraag

Het bloedplasma vervoert:
A
Alle bloedcellen en alle belangrijke stoffen
B
Alle belangrijke stoffen
C
Alle bloedcellen
D
alleen zuurstof

Slide 19 - Quizvraag

Bloedcellen
de overige 45% van het bloed bestaat uit vaste stoffen
de bloedcellen en bloedplaatjes
De bloedcellen bestaan uit twee hoofdgroepen:
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Deze twee groepen worden gemaakt in jouw botten.

Slide 20 - Tekstslide

Rode bloedcellen
Witte bloedcellen

Slide 21 - Tekstslide

Beenmerg
In de lange botten van jouw lichaam wordt beenmerg gemaakt. 
Dit beenmerg bevat stamcellen
Stamcellen zijn cellen die nog geen functie hebben
Denk aan iemand die nog geen baan heeft. 

Het lichaam kan waar nodig de functies verdelen en maakt daar bijvoorbeeld de verschillende bloedcellen van.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Definities
Beenmerg
Sponsachtige substantie in het midden van de botten

Stamcellen
Stamcellen zijn cellen die nog geen functie hebben gekregen.

Slide 24 - Tekstslide

Stamcellen worden gemaakt in het beenmerg. Stamcellen zijn
A
Cellen voor het maken van een boomstam
B
Cellen die zuurstof vervoeren
C
cellen die het lichaam beschermen
D
Cellen die nog geen functie hebben, waar o.a. bloedcellen van worden gemaakt.

Slide 25 - Quizvraag

Rode bloedcellen
Rode bloedcellen hebben een ronde vorm met een deukje in het midden. 

Rode bloedellen hebben géén celkern

Slide 26 - Tekstslide

Rode bloedcellen
Rode bloedcellen hebben als functie het transport van zuurstof.

Dit doen zij door middel van een eiwit die hemoglobine heet. 
In de volksmond heet dit ook wel ijzer. Hierdoor zijn zij rood. 

Rode bloedcellen leven ongeveer 4 maanden, het ijzer wordt daarna weer opnieuw gebruikt voor andere cellen.

Slide 27 - Tekstslide

Witte bloedcellen
Witte bloedcellen zijn de soldaten van je lichaam. 
Hun functie is het onschadelijk maken van ziekteverwekkers.

Dit doen zij overal in het lichaam.

Er zijn verschillende types.

Slide 28 - Tekstslide

Witte bloedcellen
Hebben geen vaste vorm maar hebben wel een celkern.

Ze hebben geen celkern omdat zij daardoor door het hele lichaam (zelfs buiten de bloedsomloop om) ziekteverwerkkers kunnen opsporen en onschadelijk maken.

Slide 29 - Tekstslide

Witte bloedcellen
A
De witte bloedcel beweegt tussen de cellen van een bloedvat door.
B
Omcirkeld een ziekteverwekker met zijn eigen cel.
c
"eet" de ziekteverwekker op, en breekt de cel langzaam af. Sterft hierdoor zelf.

Slide 30 - Tekstslide

Definities
Ziektevewekker
Een bacterie, schimmel of virus die het lichaam binnendringt en ziek maakt.

Onschadelijk maken
Het niet gevaarlijk meer maken, het kan geen schade meer aanrichten

Slide 31 - Tekstslide

Rode bloedcellen
A
Beschermen het lichaam
B
Vervoeren vooral zuurstof
C
Vervoeren vooral eiwitten
D
Vervoeren vooral hormonen

Slide 32 - Quizvraag

Witte bloedcellen
A
Beschermen het lichaam
B
vervoeren vooral zuurstof
C
Vervoeren vooral eiwitten
D
Vervoeren vooral hormonen

Slide 33 - Quizvraag

Bloedplaatjes
Bloedplaatjes zijn cellen die helpen bij de stolling van het bloed. 
Dit is belangrijk omdat anders de kleinste wondjes levensgevaarlijk worden (te veel bloedverlies)

Slide 34 - Tekstslide

Bloedplaatjes
Zijn celdelen van dode cellen. 
Hebben geen celkern.
Zijn de kleinste cellen in het bloed.

Slide 35 - Tekstslide

Stolling

De stappen:
  1. Schade aan een bloedvat (wond)
  2. Spieren in het bloedvat trekken samen (minder bloeding)
  3. Bloedplaatjes worden kleverig en blijven aan de randen plakken
  4. Fibrinogeen in het bloedplasma wordt omgezet in fribrine wat een soort "net" vormt voor de bloedplaatjes.
  5. Dit droogt uit (stolt) en vormt het "korstje"

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Bloedplaatjes
A
Beschermen het lichaam
B
Vervoeren vooral zuurstof
C
Zorgen voor stolling
D
Vervoeren vooral hormonen

Slide 38 - Quizvraag

Herhaling
Bloed bevat bloedplasma (55%) en bloedcellen (45%)
Bloedplasma vervoert alle belangrijke stoffen door het lichaam.
Bloedcellen worden gevormd in het beenmerg.
3 hoofdgroepen: Rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes.
Rode bloedcellen vervoeren zuurstof
Witte bloedcellen beschermen het lichaam
Bloedplaatjes zorgen voor stolling.

Slide 39 - Tekstslide

Bloedvaten en het Hart
Alles in het lichaam heeft bloed nodig om te overleven. 

in het bloed zitten namelijk alle belangrijke stoffen, onder andere zuurstof

Het bloed moet dus overal heen getransporteerd worden.

Dit noemen we de bloedsomloop.

Slide 40 - Tekstslide

Welke stof heeft het lichaam o.a. nodig om te overleven:
A
Zuurstof
B
Stofmijt
C
Kledingstof
D
Stikstof

Slide 41 - Quizvraag

Bloedvaten
Bloedvaten zijn de snelwegen van het lichaam.

Het zijn holle buizen die door je lichaam lopen waar bloed door getransporteert wordt.
Je hebt drie soorten bloedvaten
Aders, slagaders en haarvaten

Slide 42 - Tekstslide

Slagaders
Vervoeren bloed van het hart naar de weefsels.
Dikke wanden en flexibel omdat er veel druk op staat
Bij elke klopping van je hart zetten deze aders op en ontspannen weer. 
Dat is de "hartslag" die je voelt aan je pols of in je nek.

Slide 43 - Tekstslide

Links is de slagader

Slide 44 - Tekstslide

Aders
Aders vervoeren bloed van de weefsels terug naar je hart.
De wand is dunner(staat minder druk op)
Liggen wat meer aan de oppervlakte

Aders hebben kleppen om te zorgen dat het bloed niet terugstroomt.

Slide 45 - Tekstslide

Rechts is de ader

Slide 46 - Tekstslide

Haarvaten
Bloedvaten vertakken zich om overal bij te kunnen komen en worden bij elke vertakking kleiner. 
De allerkleinste vertakkingen noemen wij "haarvaten".
Deze haarvaten zijn enorm dun (één cellaag) en hier is de overgang van een slagader naar een ader.

Slide 47 - Tekstslide

Midden zijn de haarvaten

Slide 48 - Tekstslide

Definities
Weefsels
Alles wat in je lichaam zit dat bloed nodig heeft (organen, huid, spieren etc)
Slagaders
dikkere bloedvaten die bloed vervoeren van het hart weg
Aders
Dunnere bloedvaten die het bloed vervoeren naar het hart toe
Haarvaten
Dunste bloedvaten en de overgang van slagders naar aders in de weefsels

Slide 49 - Tekstslide

Slagaders vervoeren bloed
A
van het hart naar de weefsels
B
Van de weefsels naar het hart

Slide 50 - Quizvraag

Aders vervoeren bloed
A
Van het hart naar de weefsels
B
Van de weefsels naar het hart

Slide 51 - Quizvraag

Grote Bloedsomloop
Mensen hebben een dubbele bloedsomloop. Groot en Klein. 

De grote bloedsomloop gaat van het hart naar de weefsels via de slagaders, en van de weefsels naar het hart via de aders.

Slide 52 - Tekstslide

Grote bloedsomloop
In de grote bloedsomloop vervoeren 
Slagaders zuurstofrijk bloed
en 
aders zuurstofarm bloed

Slide 53 - Tekstslide

Zuurstofrijk- en arm
Slagaders
gaan van het hart náár de weefsels. Bloed is zuurstofrijk.
Haarvaten
De haarvaten zijn zo dun dat zuurstof door de wand afegelevert kan worden, net als een pakketje. Het bloed wordt hierdoor zuurstof arm, de zuurstof zit nu in de weefsels.
Aders
Via de haarvaten komt het zuurstofarme bloed weer in de aders en wordt het terug vervoert naar het hart.

Slide 54 - Tekstslide

Definities
Zuurstofrijk bloed
Vaak als rood afgebeeld, is bloed dat véél zuurstof bevat in de rode bloedcellen
Zuurstofarm bloed
Vaak als blauw afgebeeld, is bloed dat weinig/geen zuurstof bevat in de rode bloedcellen.

Slide 55 - Tekstslide

Aders in de grote bloedsomloop vervoeren
A
Zuurstofarm bloed
B
Zuurstofrijk bloed

Slide 56 - Quizvraag

Slagaders in de grote bloedsomloop vervoeren
A
Zuurstofrijk bloed
B
Zuurstofarm bloed

Slide 57 - Quizvraag

Kleine bloedsomloop
Via de aders komt er weer zuurstofarm bloed in het hart terecht. 
Wat nu? Er moet weer zuurstof in het bloed komen om de weefsels te blijven voorzien. 

Slide 58 - Tekstslide

Kleine bloedsomloop
In de kleine bloedomloop stroomt er het zuurstofarme bloed van het hart naar de longen
Waar het in de longblaasjes en de bijbehorende haarvaten zuurstof opneemt 
en stroomt het van de longen naar het hart terug met zuurstofrijk bloed

Slide 59 - Tekstslide

Verwarring
In de kleine bloedsomloop stroomt er zuurstofarm bloed van het hart weg
Dit noemen wij wel slagaders

Ook stroomt er zuurstofrijk bloed naar het hart toe van de longen
Dit noemen wij wel aders.

Slide 60 - Tekstslide

Dus...
In de grote bloedsomloop stroomt er zuurstofrijk bloed van het hart weg naar de weefels in slagaders
Stroomt er zuurstofarm bloed naar het hart toe van de weefsels in aders
Maar
in de kleine bloedsomloop stroomt er zuurstofarm bloed van het hart weg naar de longen in slagaders
Stroomt er zuurstofrijk bloed van de longen naar het hart toe in aders.


Slide 61 - Tekstslide

In slagaders stroomt het bloed altijd
A
Van het hart weg
B
Naar het hart toe
C
met zuurstofrijk
D
Met zuurstofarm

Slide 62 - Quizvraag

In aders stroomt het bloed altijd
A
Van het hart weg
B
Naar het hart toe
C
Met zuurstofrijk
D
Met zuurstofarm

Slide 63 - Quizvraag

Lyfmestelsel
Naast het bloedvatenstelsel hebben we nog een ander transportstelsel

Namelijk het lymfestelsel

Slide 64 - Tekstslide

Haarvaten
haarvaten zijn maar één cellaag dik. 
Daarom kunnen vloeistoffen dóór deze wand heen geperst worden en bepaalde stoffen afleveren

Slide 65 - Tekstslide

weefselvloeistof
De vloeistof tussen de cellen in de weefsels noemen wij weefselvloeitstof.
Door deze vloeistof worden stoffen naar de weefselcellen getransporteerd, en afval stoffen worden teruggeven aan het bloedvat

Slide 66 - Tekstslide

Lymfe
Ook word er een deel van die vloeistof het lymfestelsel ingepompt. 
Zodra de vloeitstof zich in het lymfestelsel bevind heet het lymfe.

Deze vloeistof vervoerd afvalstoffen en ziekteverwekkers naar de lymfeknopen

Slide 67 - Tekstslide

Aderen en lymfevaten
In zowel aderen als lymfevaten is de persdruk (bloeddruk) heel laag
Hierdoor ontstaat er een kans dat de vloeistof weer terugstroomd. Dit is natuurlijk niet handig, dus hebben zowel aderen als lymfevaten kleppen om de terugstroom te voorkomen.

Slide 68 - Tekstslide

Leertip
Maak flashcards
Vouw een papier een paar keer dubbel en knip/scheur rechthoekige kaarten uit

Schrijf op de voorkant een moeilijk begrip
Op de achterkant de definitie/uitleg

Ga ervoor zitten en kijk alleen naar de term, bedenk de definitie 
Als je hem goed hebt gaat het op de één stapel, bij fout op de andere. 
Pak daarna alleen de "foute" stapel en ga door totdat er geen meer op de foute stapel liggen

Slide 69 - Tekstslide

Lymfeknopen
Lymfeknopen zijn het verzameldpunt voor alle lymfevaten.
Hier word:
  • Vloeistof met afvalstoffen afgevoerd
  • ziekteverwekkers onschadelijk gemaakt

Slide 70 - Tekstslide