Plurals


                Plural = Meervoud


 Meervoud gebruikt wanneer we het over meer dan één van iets hebben. Tegenovergestelde meervoud = enkelvoud (singular)



1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les


                Plural = Meervoud


 Meervoud gebruikt wanneer we het over meer dan één van iets hebben. Tegenovergestelde meervoud = enkelvoud (singular)



Slide 1 - Tekstslide

3. Uitzonderingen en Speciale Regels:


Slide 2 - Tekstslide

Uitleg reguliere meervoud:

Slide 3 - Tekstslide

Regular nouns: (-s)
* Meervoudsvorming in Engels:
 "s" toe te voegen aan het einde van het zelfstandig naamwoord.
Examples:
cat – cats
dog - dogs
house – houses 

Regular nouns: (-es) "hissing sound"
* Woorden eindigend: s, ss, sh, ch, x, of z: Voeg "es" toe om het meervoud te vormen.
Examples:
bus – buses
marsh – marshes
lunch – lunches
tax – taxes
blitz – blitzes
Singular nouns ending in -s or -z:  you double the -s or -z prior to adding the -es 
Examples:
fez – fezzes
gas –gasses





Slide 4 - Tekstslide

Letter -y:
*Woorden die eindigen op een medeklinker
 + y: Verander de "y" in "i" en voeg "es" toe.
Examples:
baby babies
city – cities
puppy – puppies



Spelling (-y)
Woorden eindigend  op -y en de letter voor de -y een klinker is, voeg dan gewoon een -s toe om het meervoud te maken.
Examples:
ray – rays (= lichtstraal)
play - plays
boy – boys
toy - toys (= speelgoed)

Slide 5 - Tekstslide

Letter -o:
If the singular noun ends in ‑o, preceded by a consonant, add ‑es to make it plural.
Examples:
hero - heroes
potato – potatoes

tomato – tomatoes

Exceptions:
photo – photos
piano – pianos
halo – halos



Slide 6 - Tekstslide

Plural Rules - Irregular Nouns
* Spelling changes
* No specific rules
* Memorize often!
* Use a dictionary if necessary

Slide 7 - Tekstslide

Spelling change: (-f /-fe)
* If the noun ends with ‑f or ‑fe, the -f is often changed to ‑ve before adding the -s to form the plural version.
Examples:
life - lives 
wife - wives
wolf - wolves
Exceptions: (-f/-fe)
roof – roofs
belief – beliefs
chef – chefs
chief – chiefs
(The -f is preceded by a vowel letter, thus no spelling change is needed.)



Slide 8 - Tekstslide

 *Onregelmatige meervouden: Sommige woorden veranderen helemaal van vorm.
Examples:
child – children
goose – geese (= gans)
man – men
woman – women
tooth – teeth
foot – feet
person – people







policeman - policemen
fish - fish 
spacecraft - spacecraft
louse – lice (= luis)
mouse – mice (=muis)

Slide 9 - Tekstslide

Letter -ex/-ix:
Woorden eindigend op  -ex/-ix , veranderen in  es 

Examples: 
Index – indices /indexes
Matrix – matrices
Vertex – vertices
Appendix – appendices


Letter -is:
Woorden eindigend op  -is,  veranderen in es 

Examples:
Axis – axes
Genesis – geneses
Nemesis – nemeses
Crisis – crises

Slide 10 - Tekstslide

Niet veranderend:
aircraft             aircraft (vliegtuig)
bass                  bass
bison                bison
moose             moose (=eland)
shrimp             shrimp (= garnaal)
spacecraft     spacecraft (ruimtevaartuig)
swine               swine (zwijn/varken)
trout                 trout (forel = vis)



















sheep – sheep
series – series
species – species (=soort)
deer – deer (=hert)
cattle - cattle =vee)

Slide 11 - Tekstslide

Ontelbaar:
Examples: Water, grass, sand, snow, hair, mud, dress (= stijl, GEEN jurk), wind, rain, sun, moon(light), heat
Example sentences:
There are many different styles of hair.
There are several varieties of grass.
There are three different kinds of mud.
The ancient people had a few types of styles of dress.

Slide 12 - Tekstslide

Plural of:
A
shoe
B
shoes
C
schoenen
D
shoos

Slide 13 - Quizvraag

Plural of:
A
taxs
B
taxen
C
tax's
D
taxes

Slide 14 - Quizvraag

Plural of:
A
puppies
B
puppy's
C
puppys
D
puppen

Slide 15 - Quizvraag

Plural of:
A
tomatos
B
tomaten
C
tomato's
D
tomatoes

Slide 16 - Quizvraag

Plural of:
A
heroes
B
hero's
C
heros
D
held

Slide 17 - Quizvraag

Plural of:
A
sheeps
B
sheep
C
schapen
D
sheep's

Slide 18 - Quizvraag

Plural of:
A
ganzen
B
goosen
C
gooses
D
geese

Slide 19 - Quizvraag

Plural of:
A
cattle
B
cattles
C
cattle's
D
cattlen

Slide 20 - Quizvraag

Plural of:
A
knife's
B
knifes
C
knives
D
kniven

Slide 21 - Quizvraag

Plural of:
A
child's
B
childs
C
kinderen
D
children

Slide 22 - Quizvraag