Kap 1 Trabi deel 1

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Plan (stap 1)
Oriënteren:
- Bereiken: Leerlingen kunnen werkwoorden vervoegen die een a of een e in de stam hebben?
- Welke info nodig: algemene vervoeging regelmatige WW + vervoeging a/e werkwoorden
Voorspellen:
Verwachtingen: ik ga ervan uit dat leerlingen regelmatige werkwoorden kunnen vervoegen. Ik ga er vanuit dat leerlingen de juiste persoonlijke voornaamwoorden kennen.
Mogelijke misvattingen: leerlingen gaan umlauten verkeerd schrijven + leerlingen gebruiken de verkeerde vorm van Ihr(jullie).

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen! Sleep de juiste uitgang naar de juiste plek! 
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-e
-st
-t
-en
-en
-t

Slide 3 - Sleepvraag

Klinkerverandering e/i en a/ä
ich spreche - du spricht
ich fahre - du fährst

WW met e in de stam

Slide 4 - Tekstslide

Nadenken & produceren (stap 2)
Nadenken
Wat is de vraag die ik ga stellen of de opdracht die ik ga geven en leerlingen snel(bijvoorbeeld binnen 30 sec.) kunnen beantwoorden of uitvoeren?
Produceren
Met welk instrument laat ik alle leerlingen tegelijkertijd hun antwoord zelfstandig en in stilte nadenken en h un antwoord zichtbaar maken
Hoe voorkom ik daarbij dat ik moet gaan nakijken en administreren


Slide 5 - Tekstslide

Nadenken & produceren (stap 2)
Nadenken
Sleepvraag maken over twee soorten werkwoorden e/i en a/ä

Produceren
Lessonup?


Slide 6 - Tekstslide

er (schlafen)in seinem Zimmer
A
schlaft
B
schlift
C
schläft
D
schläfest

Slide 7 - Quizvraag

er____(waschen) sich im Meer.
A
Wascht
B
Wäscht

Slide 8 - Quizvraag

Lopen jullie vaak hard?
... ihr oft?
A
Läuft
B
Laufen
C
Lauft
D
Läufen

Slide 9 - Quizvraag

Ik draag vaak jurken.
Ich ... oft Kleider.
A
trage
B
träge

Slide 10 - Quizvraag

du (helfen)
A
helfst
B
hilfst
C
hilft
D
helfest

Slide 11 - Quizvraag

du (gehen)
A
gihst
B
giehst
C
gehst
D
gehest

Slide 12 - Quizvraag

zij geeft - sie (geben)
A
gebt
B
gibst
C
gibt
D
giebst

Slide 13 - Quizvraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
fahre
fährst
fahren
fährt
fahrt
fahren

Slide 14 - Sleepvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide