H1.4 Alles wordt duurder (deel 1)

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

1.3 Budgetteren moet je leren (deel 2)
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
  • Huishoudelijke uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
  • vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

  • incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Vraag 30
blz 20

Slide 2 - Tekstslide

1.3 Budgetteren moet je leren (deel 2)
Voor de incidentele uitgaven kun je het beste geld reserveren
  • Geld opzij zetten waarvan je later bepaalde uitgaven kunt betalen

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 33
blz 33

Slide 4 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
Koopkracht?
  • de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
  • kun je altijd meer kopen als je inkomen stijgt????

Slide 5 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
  • CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
  • CBS verzameld allerlei gegevens 
  • Zij berekenen elke maand of prijzen dalen of stijgen

Slide 6 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
  • CBS berekend:
  • Inflatie
  • een algemene stijging van de prijzen
  • Deflatie
  • een algemene daling van de prijzen

Slide 7 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af

Slide 8 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
  • Stel, de prijzen stijgen met 2%
  • Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
  • Vervolgens stijgt je loon met 4%
  • Wat gebeurt er dan met je koopkracht?

Slide 9 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
  • Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.

Slide 10 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
  • Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
  • Procentuele verandering:
oud(nieuwoud)100
waarvan.je.het.wilt.wetenverschil100

Slide 11 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
  • In 2000 kostte een brood gemiddeld €1,02. In 2016 kostte een brood gemiddeld €1,17.
  • Met hoeveeel procent is de prijs van brood toegenomen?

Slide 12 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder (deel 1)
  • In 2000 kostte een brood gemiddeld €1,02. In 2018 kostte een brood gemiddeld €1,16.
  • Met hoeveel procent is de prijs van brood toegenomen?
13,7%

Slide 13 - Tekstslide


Maken:
t/m opgave 40
Lezen:
heel paragraaf 4

Slide 14 - Tekstslide

CBS: ... voor derde maand op rij.
In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend.
Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%

Slide 16 - Quizvraag

Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer er deflatie is, kan ik voor hetzelfde geld....
A
minder kopen.
B
meer kopen.

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Link

Volgende les:
Indexcijfers

Slide 20 - Tekstslide