Nederlands H4 Samenvatting

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

- - - Na de les weet je hoe je een meewerkend voorwerp uit een zin kan halen.

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden

1. aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
2. aan wie/voor wie + gezegde + voorzetsel (+ lijdend voorwerp)?
3. aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp (+bezittelijk voornaamwoord)?
4. aan wie/ voor wie + hulpwerkwoord + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?​

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Meneer Hoekstra heeft hem het nieuwtje al verteld.

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Heb je voor Rofaida ook een blikje meegebracht?

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hem geef ik niets.

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Rojda heeft het mij toch verteld.

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hem geef ik niets.

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Rojda heeft het mij toch verteld.

Typ het juiste verwijswoord.

Wil je jou/jouw auto even goed parkeren?

kies het juiste verwijswoord.

Ik heb jou/jouw nog nooit gesproken.

Kies het juiste verwijswoord.
Wil je [jou|jouw] fiets even weg zetten?

Noteer het juiste verwijswoord:
Nu is het jou/jouw beurt!

Noteer het juiste verwijswoord:
Ik wil graag even bij je/jouw langskomen.

Wat zijn verkleinwoorden??

apps.noordhoff.nl

Verkleinwoord met PJE

Verkleinwoord met TJE

boom

telefoon

broer

riem

film

raam

tafel

haar

Sleep de uitgangen naar het juiste woord om er een verkleinwoord van te maken. 

scherm
snoep
scooter
pizza
rekening

-atje

-tje

-etje

-pje

-je

Noteer het verkleinwoord:

brug

Noteer het verkleinwoord:

auto

Noteer het verkleinwoord:

ketting

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?

1. kano'tje
2. kanotje
3. kanoo'tje
4. kanootje

Een verkleinwoord is altijd een ..... ?

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. lidwoord

Verkleinwoorden

1. laatje
2. ladetje

Maak de oefentoets van hoofdstuk 4

en 

kijk hem na