Herhaling 41 + 42

Deze les: 
- Lezen
- Herhalen les 41 en 42
- Maken les 43
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les: 
- Lezen
- Herhalen les 41 en 42
- Maken les 43

Slide 1 - Tekstslide

P41: Uitleg hoofd- en bijzaken
Hoofdzaak = belangrijkste informatie (kernzinnen). 
Bijzaak = minder belangrijk (voorbeeld, uitleg om de tekst beter te begrijpen of om de tekst leuker te maken). Bijvoorbeeld, neem nou, zoals, onder andere <-- zijn voorbeelden waaraan je kunt herkennen dat er een voorbeeld volgt. 

Kernzinnen zijn de belangrijkste zinnen van een alinea. Vaak is het de eerste of laatste zin
De andere zinnen zijn bijzaken: ze geven uitleg of voorbeelden.

Slide 2 - Tekstslide

Waar kan ik hoofdzaken vinden?
- Ze staan vaak aan het begin of het einde van een tekst. 
- Je vindt ze vaak in de kernzin van de alinea. 
- Ze staan vaak in titels of tussenkopjes. 

Slide 3 - Tekstslide

hoofdzaak
bijzaak
kernzin
functie van andere alinea's 
uitleg / voorbeelden
belangrijkste informatie
hierin staat de hoofdzaak / belangrijkste informatie
minder belangrijke informatie

Slide 4 - Sleepvraag

Hoofdzaak
Bijzaak
Als de Noord-Hollandse dijken het niet hadden gehouden, zouden misschien nog eens 30.000 mensen zijn verdronken en een miljoen mensen dakloos zijn geworden. 
Om te voorkomen dat ooit nog eens zo'n ramp zou plaatsvinden, werd na de watersnood snel begonnen met de Deltawerken.
Dankzij dit enorme project is Noordwest-Nederland stukken beter beveiligd tegen overstromingen.

Slide 5 - Sleepvraag

Waar kun je de hoofdzaken van een tekst vinden? Noem er 3.

Slide 6 - Woordweb

P42: Uitleg mening, feit, argument
1. Mening / standpunt is een uitspraak over wat iemand vindt van iets of hoe iemand ergens over denkt. Met een mening/standpunt kun je het eens of oneens zijn. 
2. Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is en wat je kunt controleren. HEEL BELANGRIJK: CONTROLE!
3. Als je zegt waaróm je een bepaalde mening hebt, noem je dat een argument

Slide 7 - Tekstslide

Hoe herken je meningen, feiten 
en argumenten?
1. Een mening herken je vaak aan signaalwoorden als: ik vind en volgens mij. 
2. Een feit kun je controleren: is het waar of niet waar. 
Een schrijver kan feiten gebruiken om zijn mening te ondersteunen.
3. Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk en immers. 

Slide 8 - Tekstslide

Feit
Mening
Argument
Kun je controleren
Is wat iemand vindt.
Een uitleg waarom iemand iets vindt.
Ik vind
Volgens mij
want
omdat
daarom
namelijk

Slide 9 - Sleepvraag

Feit
Feit
Mening
Mening
Het VMBO is een vervolgschool van de basisschool
2. Ik ga met plezier naar school
3. Op mijn school wordt goed les gegeven.
4.  In klas twee hebben alle leerlingen Nederlands

Slide 10 - Sleepvraag

De winter duurt drie maanden.
Dat is veel te lang,
omdat ik verlang naar hogere temperaturen.
Argument
Feit
Mening

Slide 11 - Sleepvraag

Waar
Niet waar
Feiten en argumenten zijn hetzelfde.



Een feit kun je bewijzen of controleren.

Een schrijver kan feiten gebruiken om zijn mening te ondersteunen.

Een schrijver geeft altijd argumenten bij zijn mening.  

Slide 12 - Sleepvraag

Les 43: alle vragen
43
- Les 43: vraag 1 t/m 8 

- Nakijken les 43 

Slide 13 - Tekstslide