Het bijvoeglijk naamwoord + het bepaald lidwoord

• Spaans
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

Les 2 

WAT DOEN WE VANDAAG?

•  Het bijvoeglijk naamwoord.

• Het bepaald lidwoord.

• Vragende voornaamwoorden - Tekst Casares (Unidad 3A)

Leerdoelen

Aan het eind van de les kan ik:

1. Het bijvoeglijk naamwoord  in mannelijk en vrouwelijk vorm gebruiken.
2. Het juiste bepaald lidwoord toepassen.
3.  Correct reageren op vragende voornaamwoorden.

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Welke woorden zijn een bijvoeglijk naamwoord?

1. Marcos
2. Guapo
3. Alto
4. Chico

Voorbeelden van bijvoeglijk naamwoorden (SPAANS)

Het bijvoeglijk naamwoord - ADJETIVO

- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

-Geeft een kenmerk, eigenschap of toestand aan.

-In het Nederlands staat vaak direct voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

EL ADJETIVO

Het mooie meisje 

La chica guapa

Het bijvoeglijk naamwoord wordt altijd achter het zelfstandig naamwoord geplaatst i.p.v. ervoor zoals in het Nederlands.

De grote hond

El perro grande

De blauwe tafel

La mesa azul

El cielo azul                   - la camiseta azul

El hombre feliz            - la mujer feliz

El adjetivo singular 

El chico encantador    - la chica encantadora

El adjetivo plural 

• Het bijvoeglijk naamwoord VERANDERT ALTIJD mee met het zelfstandig naamwoord:                                                                                                                            El chico guapo        - La chica guapa

El  coche grande        - Los  choches  grandes

• Nationaliteiten zijn ook bijvoeglijk naamwoorden:                                                                                                    De  Spaanse  jongen.      - El chico español

Het  Nederlandse  meisje     - La chica holandesa

Alle bijvoeglijk naamwoorden en  nationaliteiten staan alleen in het mannelijke vorm in het woordenboek. 

Je moet het zelf veranderen naar vrouwelijk en/of meervoud.

La guapa chica

1. Juist
2. Onjuist

El profesor buena

1. Juist
2. Onjuist

La casa _______

1. verde
2. feo
3. bonito
4. grande

El cielo azul - La mesa azul

1. Juist
2. Onjuist

El coche amarillo - La silla amarillo

1. Juist
2. Onjuist

Vrouwelijk vorm: El hermano mayor.

1. El hermana mayor.
2. La hermana mayor.
3. La hermana mayora.
4. La hermanas mayor.

 Hoe weet of een bijvoegelijke naamwoord mannelijk of vrouwelijk is?

Mannelijk of vrouwelijk?

1. Kijk eerst naar het lidwoord - EL ARTICULO

Staat er geen lidwoord

2. Kijk dan naar het zelfstandig naamwoord - Sustantivo

Sustantivos masculinos	Sustantivos femeninos
-o, -e	-a
-n, -r, -s, -l	-l, -ma
-ma	-dad
-pa	-ta d
-ta	-ed
	-sion, - ción
	-dez, -tis, iz

Bepaalde lidwoorden en voorzetsels ''a'' en ''de''

Voorzetsel ''a'' 

a + la = a la

Vamos a + la panadería.

Vamos a la panadería.

a + el = al  

El lunes voy a + el colegio.

El lunes voy al colegio.

Voorzetsel ''de'' 

de + la = de la

Este vestido es de + la tienda.

Este vestido es de la tienda.

de + el = del  

Yo vivo cerca de + el Jumbo.

Yo vivo cerca del Jumbo.

Mis amigos son ________ mismo país.

1. de el
2. de la
3. del
4. de

Mañana voy ______ universidad.

1. al
2. a
3. del
4. a la

Me duele la cabeza. Mañana voy ________ doctor.

1. a la
2. al
3. a el
4. de la

¿Qué?

¿Dónde?

¿Cómo?

Hay discotecas, centros comerciales, turistas....

En el sur de España.

La playa está a 14 km.

Casas blancas y gente simpática.

Por la carretera nacional.

En la provincia de Málaga.

Marío vive en Casares.

1. ¿Dónde vive Marío?
2. ¿Qué vive Marío?
3. ¿Cómo vive Marío?
4. ¿Quién vive con Marío?

Marío vive 5 años en Casares.

1. ¿Dónde tiempo vive en Casares?
2. ¿Por qué tiempo vive en Casares?
3. ¿Cuánto tiempo vive en Casares?
4. ¿Quién tiempo vive en Casares?

Porque trabaja en un restaurante de Casares.

1. ¿Cómo vive en Casares?
2. ¿Por qué vive en Casares?
3. ¿Dónde vive en Casares?
4. ¿Cuánto tiempo vive en Casares?

TOPS EN TIPS