Herhalen vzvw + 8 werkwoordstijden

Vandaag

  • Uitleg acht werkwoordstijden 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag

  • Uitleg acht werkwoordstijden 

Slide 1 - Tekstslide

Je leert deze les:
De verschillende werkwoordvormen en werkwoordstijden herkennen en spellen

Slide 2 - Tekstslide

Speelt de volgende zin zich af in het verleden, in het heden of in de toekomst:
Gaat Bertus de boerderij van zijn vader overnemen?
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst
D
Geen van deze antwoorden

Slide 3 - Quizvraag

Speelt de volgende zin zich af in het verleden, in het heden of in de toekomst:
De eigenaar van de cafetaria drinkt een lekker kopje cappuccino.
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst
D
Geen van deze antwoorden

Slide 4 - Quizvraag

Speelt de volgende zin zich af in het verleden, in het heden of in de toekomst:
Ben jij naar Madurodam geweest?
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst
D
Geen van deze antwoorden

Slide 5 - Quizvraag

Speelt de volgende zin zich af in het verleden, in het heden of in de toekomst:
Nienke zal haar opleiding in Rotterdam vervolgen.
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst
D
Geen van deze antwoorden

Slide 6 - Quizvraag

Werkwoordstijden
Er zijn 8 werkwoordstijden:
  1. Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
  2. Onvoltooid verleden tijd (ovt)
  3. Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
  4. Voltooid verleden tijd (vvt)
  5. Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
  6. Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
  7. Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
  8. Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan
1. Staat er een vorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin? 
Ja? V (voltooid)  / Nee? O (onvoltooid)

2. Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd? 
TT? T (tegenwoordige) / VT? V (verleden)

3. Staat er een vorm van zullen in de zin? 
Ja? T (toekomende) / Nee? Dan schrijf je niets op

4. Zet op de laatste plaats een T. (tijd)

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Meneer Vrancken legt de opdracht uit. = onvoltooid tegenwoordige tijd

2. Meneer Vrancken legde de opdracht uit. = onvoltooid verleden tijd

3. Meneer Vrancken heeft de opdracht uitgelegd. = voltooid tegenwoordige tijd

4. Meneer Vrancken had de opdracht uitgelegd. = voltooid verleden tijd

Slide 9 - Tekstslide

Joost maakte zijn huiswerk
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 10 - Quizvraag

Joost maakt zijn huiswerk
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 11 - Quizvraag

Joost had zijn huiswerk gemaakt
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 12 - Quizvraag

Joost heeft zijn huiswerk gemaakt.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoordstijden
Er zijn 8 werkwoordstijden:
  1. Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
  2. Onvoltooid verleden tijd (ovt)
  3. Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
  4. Voltooid verleden tijd (vvt)
  5. Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
  6. Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
  7. Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
  8. Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden
5. Meneer Vrancken zal de opdracht uitleggen. = onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd

6. Meneer Vrancken zou de opdracht uitleggen. = onvoltooid verleden toekomende tijd

7. Meneer Vrancken zal de opdracht uitgelegd hebben. = voltooid tegenwoordige toekomende tijd

8. Meneer Vrancken zou de opdracht uitgelegd hebben. = voltooid verleden toekomende tijd

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan
1. Staat er een vorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin? 
Ja? V (voltooid)  / Nee? O (onvoltooid)

2. Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd? 
TT? T (tegenwoordige) / VT? V (verleden)

3. Staat er een vorm van zullen in de zin? 
Ja? T (toekomende) / Nee? Dan schrijf je niets op

4. Zet op de laatste plaats een T. (tijd)

Slide 16 - Tekstslide

Joost zal zijn huiswerk maken
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 17 - Quizvraag

Joost zou zijn huiswerk maken
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 18 - Quizvraag

Joost zal zijn huiswerk gemaakt hebben
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 19 - Quizvraag

Joost zou zijn huiswerk gemaakt hebben
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 20 - Quizvraag

In je werkboek:
Bladzijde 266: lees de theorie nog eens door
Bladzijde 267: Maak opdrachten 1,2,3 en 4

Slide 21 - Tekstslide

Herken je nu:
- de 8 verschillende werkwoordsvormen en werkwoordstijden?

Slide 22 - Tekstslide