Fictie B3 deel 2

Fictie, deel 2
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie, deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Personages / (stereo-)types
- Verhaalfiguren in fictie : Personages
- Herkenbaar personage: Type

- Hoofdpersoon : Protagonist 
- Tegenspeler: Antagonist
- 2e persoon: Deuteragonist
- 3e persoon: Tritagonist
Het woord personage stamt af van het Latijnse woord persona, dat "masker" betekent. In de klassieke oudheid droegen toneelacteurs namelijk altijd maskers. 
Bron: wikipedia

Slide 2 - Tekstslide

Antagonist
Schurk/tegenspeler protagonist v/h verhaal
Protagonist
Held/antiheld v/h verhaal

Slide 3 - Tekstslide

Type:
'Bad guy', 'Schurk'
Type: 
'Held', 'Good guy' 

Slide 4 - Tekstslide

(stereo-)type
Een type is herkenbaar voor de lezer/kijker. 

Een stereotype is herkenbaar aan de uitvergrote (slechte) eigenschappen. 
Dit kan kwetsend of discriminerend zijn!

Stereotype Nederlander:

Slide 5 - Tekstslide

(Stereo-)types

Slide 6 - Tekstslide

(Stereo-)types

Slide 7 - Woordweb

Belangrijk: een karakter in fictie is nooit alleen maar goed of slecht. Dat maakt het ook interessant om naar te kijken. In een verhaal maakt een karakter vaak een ontwikkeling door, zoals Spiderman. 

Slide 8 - Tekstslide

personages toetsvraag
"is het een type, stereotype of karakter
schrijf op wat je denkt en leg dat uit:
- van een type weet je niet zoveel 
- van een stereotype weet je ook niet, maar het is overdreven: de held, de nerd, de loser, de overbezorgde moeder 
- van een karakter weet je wel veel: goede en slechte kanten, hoe hij denkt en hoe hij zich voelt en waarom hij dingen doet

Slide 9 - Tekstslide

Setting (omgeving)
De setting (omgeving) in een verhaal biedt sfeer aan het verhaal.
De setting  heeft ook een functie. Het benadrukt de gebeurtenissen in het verhaal. 

Slide 10 - Tekstslide

setting toetsvraag
"wat is de setting" --> dan schrijf je zoveel mogelijk op van de omgeving als je weet
"wat is de sfeer" --> schrijf op of de omgeving vrolijk, spannend, eng of verdrietige gevoelens oproept
"wat is de functie" --> schrijf op wat er wordt benadrukt

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Beschrijf de setting van het fragment uit 'Chatroom' van Heleen Vreeswijk.

Slide 13 - Open vraag

Setting

Slide 14 - Tekstslide

Setting afbeeldingen

Slide 15 - Woordweb

Setting
Welke sfeer hangt hier?

Wat is de functie van deze setting?

Slide 16 - Tekstslide

Setting
Welke sfeer hangt hier?
Wat is de functie van deze setting?

Slide 17 - Tekstslide

Setting
Welke sfeer hangt hier?

 

Wat is de functie van deze setting?

Slide 18 - Tekstslide

Plot van een verhaal
De plot van een verhaal =  de verhaallijn van begin tot einde
Denk aan de rode draad door het verhaal.

Je kunt variëren in het plot door middel van:
- Plotwending                                         -  Flashbacks
- Cliffhanger                                            -  Flashforwards
-  Springen tussen verhaallijnen

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg plot
Plotwending - Het verhaal loopt ineens anders dan je verwacht had. De schrijver had je op het verkeerde been gezet.
Flashbacks - Je maakt een sprong terug in de tijd.
Cliffhanger - Het verhaal stopt ineens op een spannend moment.
Flashforwards - Je maakt een sprong vooruit in de tijd. 
Springen tussen verhaallijnen -  Verschillende verhaallijnen lopen naast elkaar en je wisselt af tussen de verhaallijnen.

Slide 20 - Tekstslide

plot toetsvragen
"Waarvoor zijn er plotwendingen / flashbacks enz." --> om het verhaal levendig te maken, spannend te maken, te zorgen dat het niet saai wordt. 

"noem een plotwending / flashback / cliffhanger/ flashforward / spong tussen verhaallijnen" en leg uit hoe die je verhaal spannend maakt. 

Slide 21 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 22 - Open vraag

theorie nalezen?
Les 30, les 43, les 56

Slide 23 - Tekstslide

volgende lessen: 
4 keer een kort verhaal samen lezen en proberen alle vragen samen te beantwoorden

Slide 24 - Tekstslide

toets + mondeling
Je leest een kort verhaal en moet daarbij vragen beantwoorden

over hetzelfde verhaal een mondeling: 5 minuten vragen beantwoorden (in een andere les, in kleine groepjes)

Slide 25 - Tekstslide