2TH Grammatica zinsdelen: §6 Meewerkend voorwerp

Afspraken
- Vraag of opmerking = VINGER!

- Docent praat ALLEEN! Geldt ook voor degene die een beurt heeft!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Afspraken
- Vraag of opmerking = VINGER!

- Docent praat ALLEEN! Geldt ook voor degene die een beurt heeft!

Slide 1 - Tekstslide

Welkom 2B!
Pak voor je:
- Leerboek;
- Schrift;
- Ipad.
timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze les...
- Voorkennis;
- Lesdoelen;
- Uitleg en oefening §6 Meewerkend voorwerp;
- Maken §6 Meewerkend voorwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Voorkennis
Lijdend voorwerp

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag:

A
Wie /wat + onderwerp + gezegde?
B
Wie/wat + persoonsvorm?
C
Wie/wat + onderwerp?
D
Wie/wat + gezegde?

Slide 5 - Quizvraag

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik kan mijn schoenen niet vinden.
A
ik
B
mijn
C
mijn schoenen
D
kan vinden

Slide 7 - Quizvraag

Zij is een uitstekende tennisspeelster.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Zij
B
een uitstekende tennisspeelster
C
uitstekende

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Ik heb haar een boek geleend.
A
ik
B
een boek
C
heb geleend
D
haar

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Aan wie heeft hij een euro gegeven?
A
Aan wie
B
hij
C
een euro
D
heeft gegeven

Slide 10 - Quizvraag

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
"Hij maakt zijn huiswerk."
A
Hij
B
maakt
C
zijn huiswerk
D
huiswerk

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp:
Zij hebben een auto gekocht.
A
Zij
B
hebben
C
hebben gekocht
D
een auto

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Wie heeft dat boek niet gelezen?
A
wie
B
heeft
C
dat boek
D
er is geen lijdend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag

Lesdoel
- Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin herkennen.

Slide 15 - Tekstslide

§6 Meewerkend voorwerp
  • In zinnen met een lijdend voorwerp (lv) kán een meewerkend voorwerp (mv) voorkomen;
  • Het mv geeft aan voor wie/wat iets is of aan wie/wat iets gegeven of verteld wordt;
  • Het mv kán beginnen met aan of voor, maar dat hoeft niet;
  • Als het er niet mee begint, kun je aan of voor er vaak wel voor zetten;
  • Als het er wel mee begint, kun je aan of voor vaak weglaten;
  • Soms moet je dan iets aan de woordvolgorde veranderen.

Slide 16 - Tekstslide

§6 Meewerkend voorwerp
Zo vind je het meewerkend voorwerp (aantekening!):
  1. Benoem de pv;
  2. Verdeel de zin in zinsdelen;
  3. Benoem het ow;
  4. Benoem het wg;
  5. Benoem het lv;
  6. Stel de vraag: aan/voor wie/wat + wg + ow + lv?
  7. Het antwoord is het meewerkend voorwerp (mv).

Slide 17 - Tekstslide

Ik doe het voor.
>> Monica heeft haar moeder een bos chrysanten gegeven.
  1. pv = heeft
  2. Monica / heeft / haar moeder / een bos chrysanten / gegeven.
  3. ow = Monica.
  4. wg = heeft gegeven.
  5. lv = een bos chrysanten.
  6. Aan wie/wat heeft Monica een bos chrysanten gegeven?
    mv = haar moeder.

Slide 18 - Tekstslide

Wij doen het samen.
>> Gistermorgen zette Iris een kop koffie voor de docent Frans.
  1. pv = ___
  2. Verdeel in zinsdelen op je wisbord!
  3. ow = ___
  4. wg = ___
  5. lv = _______________
  6. Voor wie/wat ____________________?
    mv = _________________________

Slide 19 - Tekstslide

§6 Meewerkend voorwerp
Houd altijd deze volgorde aan!
1. Benoem de pv.
2. Verdeel de zin in zinsdelen.
3. Benoem het ow.
4. Benoem het wg.
5. Benoem het lv.
6. Stel de vraag: aan/voor wie/wat + wg + ow + lv?
     Het antwoord is het mv.

Slide 20 - Tekstslide

Nu zelf!
Wat is het mv?
Lucian stelde een moeilijke vraag aan zijn mentor.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het mv?
In de pauze koopt Lisanne broodjes voor Lola en Eva.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het mv?
Michel vertelt zijn broertje graag spannende verhalen.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het mv?

Roberts vader bestelde vorige week ijsjes voor ons.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het mv?

Wanneer geeft de docent ons het huiswerk op?

Slide 25 - Open vraag

Ik kan het mv in een zin aanwijzen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Aan de slag!
Maak §6 Meewerkend voorwerp, blz. 209,
opdracht 2 t/m 5.
Gebruik een schrift voor opdr. 3 en 4!

Deze opdrachten zijn huiswerk voor morgen!

Slide 27 - Tekstslide