In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Hst 3.3 "Schakelingen"
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
je kunt geleiders en isolatoren noemen
Je kent de symbolen die je gebruikt om een schakelschema te maken.
Je kunt het verschil tussen een parallelschakeling en een serieschakeling uitleggen.
Je kunt uitleggen waarom lampen bijna altijd parallel geschakeld worden.
Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de andere lampjes wanneer 1 lampje uitgaat in een serieschakeling
Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de andere lampjes wanneer 1 lampje uitgaat in een parallelschakeling
Slide 2 - Tekstslide
Wat voor soort stroomkring zie je hier?
A
Open stroomkring
B
Gesloten stroomkring
Slide 3 - Quizvraag
Wat kun je zeggen van een stroomkring waarvan het lampje brandt?
A
De stroomkring is gesloten
B
De stroomkring is rond
C
De stroomkring is open
D
Er is geen stroomkring
Slide 4 - Quizvraag
Metalen zijn..
A
goede geleiders
B
goede isolatoren
Slide 5 - Quizvraag
Welke combinatie van grootheid en eenheid horen bij elkaar?
A
spanning en ampère
B
stroomsterkte en volt
C
spanning en volt
D
volt en ampère
Slide 6 - Quizvraag
Wat is géén spanningsbron?
A
Stopcontact
B
Batterij
C
Accu
D
Lampje
Slide 7 - Quizvraag
welk onderdeel levert elektriciteit?
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar
Slide 8 - Quizvraag
Elektrische stroom vervoert elektrische energie. Hoeveel energie er wordt vervoerd, hangt af van de spanning en de stroomsterkte. Hier staan vier uitspraken daarover. Welke uitspraak is waar?
A
Als je de stroom inschakelt, komt het vervoer van energie op gang.
B
Als je de stroomkring opent met een schakelaar, is de spanning ook verdwenen.
C
Een hoge spanning vervoert evenveel energie als een lage spanning.
D
Hoe meer stroom er loopt, hoe minder energie er wordt vervoerd.
Slide 9 - Quizvraag
Ampère staat voor
A
spanning
B
druk
C
stroomsterkte
Slide 10 - Quizvraag
Eenheid van spanning
A
Ampere
B
Watt
C
Volt
Slide 11 - Quizvraag
6 batterijen van 1,5 V worden op de juiste manier in serie geschakeld. dit levert een spanning op van:
A
0 V
B
1,5 V
C
4,5 V
D
9 V
Slide 12 - Quizvraag
A
Stroomsterkte
B
Spanningsmeter
Slide 13 - Quizvraag
Elektrische spanning druk je uit in
A
Ampère
B
Ohm
C
Volt
D
Watt
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Video
Als je schakelingen gaat tekenen, moet je de symbolen weten.
Slide 16 - Tekstslide
Schakelingen
Als je deze symbolen gebruikt kun je een schakelschema tekenen.
Hierin geef je schematisch aan hoe een schakeling er uit ziet.
Slide 17 - Tekstslide
Schakeling
Schakelschema
Slide 18 - Tekstslide
Alleen een gesloten stroomkring kan werken. Als een schakelaar open staat, is de stroomkring onderbroken.
Slide 19 - Tekstslide
Serie schakeling
De lampjes staan allebei in dezelfde stroomkring.
Als lampje 1 stuk gaat, is de stroomkring niet meer gesloten. Hierdoor zal lampje 2 ook uit gaan.
Slide 20 - Tekstslide
Parallel schakeling
Elk lampje heeft zijn eigen stroomkring.
Als er 1 lampje stuk gaat, kan de andere gewoon blijven branden.
Slide 21 - Tekstslide
Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie
Slide 22 - Quizvraag
Een serieschakeling is een .....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen
Slide 23 - Quizvraag
Een parallelschakeling is een ....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen
Slide 24 - Quizvraag
Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
Slide 25 - Quizvraag
Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
Slide 26 - Quizvraag
Opdracht
Bekijk het volgende filmpje voor jezelf.
Maak daarna de twee tekeningen.
timer
15:00
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Video
1. Teken de bovenstaande schakeling. Je ziet een voedingskastje, een schakelaar en 2 lampjes in serie.
Slide 29 - Tekstslide
2. Teken de bovenstaande schakeling. Je ziet een voedingskastje, een schakelaar en 2 lampjes in parallel.
Slide 30 - Tekstslide
Klaar?
Laat je docent controleren laat de tekeningen via de camera zien.