20. Les 2 Periode 4 SE 2 voorbereiding

SE 2: Unité 'Adrénaline'
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

SE 2: Unité 'Adrénaline'

Slide 1 - Tekstslide

SE 2: Adrénaline
ALLES van unité 4
Vocabulaire: A1, A2, A4, A6, A7, A8, A9
Grammaire: 
  • Onregelmatige werkwoorden A3: avoir, être, faire, aller, vouloir, pouvoir, prendre, mettre. Tegenwoordige tijd en Passé Composé
  • Ontkenningen A5
  • Gebiedende wijs

Slide 2 - Tekstslide

De ontkenning
Ontkenning in het Nederlands is: Niet of geen.
Hij is niet bang. Zij heeft geen fiets.  
In het Frans bestaat de ontkenning uit 2 woorden:
ne / n' ........ pas

Slide 3 - Tekstslide


De ontkenning

Slide 4 - Tekstslide

Ontkenningen
ne/n' pas
niet, geen
ne plus
niet meer
ne jamais
nooit
ne rien 
niets, niks

Slide 5 - Tekstslide

De ontkenning
Maak de volgende zin ontkennend:
Je suis prudent(e).

Il est un casse-cou

Slide 6 - Tekstslide

Je suis prudent(e)

Slide 7 - Open vraag

Il est un casse-cou

Slide 8 - Open vraag

Ik wil niet meer...

Slide 9 - Open vraag

Il a été en France
A
Il ne a été pas en France
B
Il n'a pas été en France.
C
Il ne a pas été en France
D
Il ne pas a été en France

Slide 10 - Quizvraag

Elle a regardé Netflix

Slide 11 - Open vraag

français
néerlandais
ne .... pas
ne .... plus
ne .... jamais
ne .... rien
ne .... personne
La négation
niet ... meer
niets
niemand
niet / geen
nooit

Slide 12 - Sleepvraag

Mettez les mots dans le bon ordre.
Grammaire 'La négation' 
ai
plus
je/j'
la
ne/n'
chaise

Slide 13 - Sleepvraag

Onregelmatige werkwoorden
  • komen veel voor
  • geen vaste regels
  • uit je hoofd leren
  • 8 stuks: avoir, être, faire, aller, prendre, vouloir, pouvoir, mettre (présent + passé composé)

Slide 14 - Tekstslide

Gaan
Leggen, plaatsen

Kunnen


Willen



Maken, doen
Zijn

Pakken, nemen




Hebben

Aller
Mettre
Pouvoir
Vouloir
Faire
Être
Prendre

Avoir


Slide 15 - Sleepvraag

avoir
Het is een onregelmatig werkwoord.
Elk persoonlijk voornaamwoord heeft zijn eigen vervoeging.

Slide 16 - Tekstslide

Hoe zeg je: ik heb gehad
A
j'ai eu
B
j'ai été
C
j'ai voulu
D
j'ai pu

Slide 17 - Quizvraag

Hoe zeg je: wij leggen
A
elles mettent
B
ils mettent
C
vous mettez
D
nous mettons

Slide 18 - Quizvraag

Hoe zeg je: wij zijn geweest
A
nous sommes été
B
nous avons été

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal:
jullie doen

Slide 20 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Ils vont à Lille.

Slide 21 - Open vraag

Vertaal:
Ik kan.

Slide 22 - Open vraag

Vertaal:
ik heb gemaakt.

Slide 23 - Open vraag

De  gebiedende wijs / L'impératif
Eet  pizza!!
Mange de la pizza!!
De gebiedende wijs - l'impératif

Slide 24 - Tekstslide

Gebiedende wijs
  • Opdracht of aanwijzing geven (vertel! kijk uit! pas op!)
  • Gebruik de 'je-vorm', de ik- vorm

Fais attention! Arrête! Regarde bien!

Slide 25 - Tekstslide

Gebiedende wijs
  • Voor meer mensen, of tegen iemand die je met u aanspreekt
  • Gebruik de 'vous-vorm'

Faites attention! Arrêtez! Regardez bien!

Slide 26 - Tekstslide

Je gebruikt de je-vorm van de gebiedende wijs als je …
A
tegen 1 iemand praat die je met jij aanspreekt
B
tegen 2 of meer mensen praat.
C
tegen iemand praat die je met u aanspreekt.
D
altijd.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de gebiedende wijs van "donner" in de beleefde vorm?
A
donne le livre!
B
donnons le livre!
C
donnez le livre!

Slide 28 - Quizvraag

(gebiedende wijs) Neem een ijsje!
A
prend une glace!
B
prends une glace!
C
tu prends une glace!
D
Prenons une glace!

Slide 29 - Quizvraag

C'est cool! Tu vas faire de l'escalade!

Slide 30 - Open vraag

Exactement, tu vas adorer, amuse-toi!

Slide 31 - Open vraag

Wat ga je verder nog doen ter voorbereiding?

Slide 32 - Woordweb