Bovenbouw voorzetsel

Bovenbouw voorzetsel

Voorzetsels

HET jonge vogeltje is voor de eerste keer uit zijn nest gevlogen.

1. zelfstandig naamw.
2. lidwoord
3. bijvoeglijk naamw.
4. voorzetsel

Het JONGE vogeltje is voor de eerste keer uit zijn nest gevlogen.

1. zelfstandig naamw.
2. voorzetsel
3. persoonlijk vnw.
4. bijvoeglijk naamw.

Het jonge VOGELTJE is voor de eerste keer uit zijn nest gevlogen.

1. zelfstandig naamw.
2. bijvoeglijk naamw.
3. lidwoord
4. telwoord

Het jonge vogeltje IS voor de eerste keer uit zijn nest gevlogen.

1. zelfstandig naamw.
2. voorzetsel
3. werkwoord
4. telwoord

Het jonge vogeltje is VOOR de eerste keer uit zijn nest gevlogen.

1. voorzetsel
2. telwoord
3. zelfstandig naamw.
4. werkwoord

Het jonge vogeltje is voor de EERSTE keer uit zijn nest gevlogen.

1. bijvoeglijk naamw.
2. telwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

Het jonge vogeltje is voor de eerste KEER uit zijn nest gevlogen.

1. zelfstandig naamw.
2. werkwoord
3. voorzetsel
4. persoonlijk vnw

Het jonge vogeltje is voor de eerste keer UIT zijn nest gevlogen.

1. telwoord
2. zelfstandig naamw.
3. voorzetsel
4. bezittelijk vnw.

Het jonge vogeltje is voor de eerste keer uit ZIJN nest gevlogen.

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. voorzetsel
4. lidwoord

Het jonge vogeltje is voor de eerste keer uit zijn NEST gevlogen.

1. werkwoord
2. bijvoeglijk naamw.
3. zelfstandig naamw.
4. voorzetsel

Het jonge vogeltje is voor de eerste keer uit zijn nest GEVLOGEN.

1. werkwoord
2. zelfstandig naamw.
3. telwoord
4. bijvoeglijk naamw.

Welke woordsoorten beheers je al?
(meerdere antwoorden zijn goed)

Lidwoorden

Werkwoorden

Telwoorden

Voorzetsels

Voegwoorden

Bezittelijk voornaamwoord

voorzetsels

klik het voorzetsel aan

Ik woon in een piepklein dorpje.

1. piepklein
2. dorpje
3. in
4. woon

Mijn beste vriend woont in het huis naast ons.

1. in, naast
2. huis
3. beste
4. woont

We voetballen vaak op het veldje achter ons huis.

1. we
2. vaak
3. voetballen
4. achter

Soms fietsen we samen langs het kanaal.

1. Soms
2. fietsen
3. langs
4. kanaal

voorzetsels

sleep het goede voorzetsel in de juiste zin

Ik loop de winkel

Ik ga meteen                 de snoepafdeling

Daar pak ik een doosje drop        de plank.

Dat betaal ik      de kassa.

.....

.....

......

......

in

naar

van

aan