4.1 dl2

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
4.1 Van eicel tot baby
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
4.1 Van eicel tot baby

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Herh. 4.1 dl1
- 4.1 dl2 Anatomie voortplantingsorganen 
- Quiz time!

Slide 2 - Tekstslide

4.1 dl1 leerdoelen en begrippen
1. Je beschrijft het bevruchtingsproces en de embryonale ontwikkeling bij de mens
2. Je beschrijft de bouw en functie van de placenta en de navelstreng en je legt verband tussen de leefstijl van de moeder en de ontwikkeling van het embryo en de foetus. 

eicel, eisprong/ovulatie, zaadlozing, zaadcellen, bevruchting, zygote, embryo, klievingsdeling, trilhaarcellen, blastula, vlokken, innesteling, placenta, navelstreng, embryonale ontwikkeling, foetus, vruchtwater, vruchtvliezen

Slide 3 - Tekstslide

Placenta





Gescheiden bloedsomlopen. Uitwisseling van stoffen: zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen, koolstofdioxide.

Slide 4 - Tekstslide

Placenta





Twee navelstrengslagaders (van embryo -> placenta)
Eén navelstrengader (van placenta -> embryo)

Slide 5 - Tekstslide

Placenta
Omdat stoffen van de moeder naar het kind kunnen via de placenta is een gezonde leefstijl voor een zwangere vrouw extra belangrijk.

Voeding/ medicijnen/ alcohol/ drugs/ stress(hormonen)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Waar vindt de bevruchting meestal plaats?
A
In het ovarium
B
In de eileider
C
In de baarmoeder
D
In de vagina

Slide 8 - Quizvraag

Welk hormoon produceren de buitenste cellen van de blastula?

Slide 9 - Open vraag

Door welk bloedvat stroomt bloed van de placenta naar het embryo?
A
navelstrengslagaders
B
navelstrengader

Slide 10 - Quizvraag

Het bloed van de moeder gaat via de placenta door het kind.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Waar bevinden zich tijdens de zwangerschap bloedvaten van zowel de moeder als het ongeboren kind?

A
Alleen in de placenta
B
Alleen in de navelstreng
C
Zowel in de placenta als in de navelstreng
D
Alleen in de wand van de baarmoeder

Slide 12 - Quizvraag

4.1 dl2 leerdoelen en begrippen
3. Je beschrijft de ontwikkeling, bouw en werking van de voortplantingsorganen en de vorming van de secundaire geslachtskenmerken. 
4. Je licht toe wat tertiaire geslachtskenmerken zijn, hoe seksuele geaardheid kan verschillen en wat ongewenste intimiteiten zijn. 

geslachtschromosomen, X- en Y-chromosoom, primaire-, secundaire en tertiaire geslachtskenmerken, uitwendige geslachtsorganen, zaadballen, orgasme, sperma, baarmoederslijmvlies, menstruatie, waarden en normen, seksualiteit, masturberen, hetero-, homo- en biseksueel, transgender, intersekse, coming-out, verkrachting, ongewenste intimiteiten. 

Slide 13 - Tekstslide

Primaire geslachtskenmerken
De kenmerken die vanaf de geboorte aanwezig zijn.

Worden bepaald door aan-/ afwezigheid Y-chromosoom.

Op het Y chromosoom zit het SRY gen. Is dat er? Dan ontwikkelen zich primaire geslachtskenmerken van een jongen.

Slide 14 - Tekstslide

Urinebuis
korter bij vrouwen-> grotere kans op blaasontsteking. 
Vagina: lage pH (3,8 - 4,5) door melkzuurbacteriën voorkomt ontwikkeling ongewenste schimmels en bacteriën.
Maagdenvlies = geen vlies! randje slijmvliesweefsel 

BINAS 86B1

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

In de eierstokken (ovaria) worden de eicellen geproduceerd.
Na de bevruchting in de eileider nestelt het embryo zich in de baarmoeder.
Menstruatie - spieren van baarmoeder trekken samen en stoten baarmoeder slijmvlies af


BINAS 86B1

Slide 18 - Tekstslide

Een follikel rijpt tot de eicel klaar is: de eisprong/ ovulatie vindt plaats (één keer per maand)
De eicel komt dan in de eileider terecht via de trechter. 



BINAS 86B1

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Voor de geboorte dalen de zaadballen in vanuit de buikholte in het scrotum (balzak).
Zaadcellen optimumtemperatuur: ongeveer 35°C (regeling via spiertjes in de balzak)





BINAS 86A1

Slide 21 - Tekstslide


Bij een erectie vullen de zwellichamen zich met bloed
Zaadlozing: spiertjes rondom bijbal (opslag zaacellen) trekken samen 





BINAS 86A1

Slide 22 - Tekstslide

Sperma = Zaadcellen met vocht van prostaatklier en zaadblaasje





BINAS 86A1

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Secundaire geslachtskenmerken

De lichamelijke kenmerken die vanaf de puberteit aanwezig zijn.
Worden bepaald door de hormonen die worden afgegeven vanaf de puberteit.

Slide 25 - Tekstslide

Tertiaire geslachtskenmerken
De geestelijke geslachtskenmerken.

Slide 26 - Tekstslide

Interseksueel
Er zijn verschillende genetische afwijkingen die er toe leiden dat iemand lichamelijk niet zuiver mannelijke óf vrouwelijke kenmerken heeft.

85.000 mensen in Nederland.
1 op 200!
 

Slide 27 - Tekstslide

Interseksueel
AOS: XY maar testes (zaadballen) werken niet (dus geen testosteron). Uitwendig een vrouw maar baarmoeder, eierstokken ontbreken.
Hermafroditisme: beide externe geslachtskenmerken zijn aanwezig.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Puberteit
Tijdens de puberteit ontwikkelt je eigen seksualiteit.
Je ontdekt waar je seksuele voorkeur ligt.

Heteroseksueel/ homoseksueel/ biseksueel.

Welke andere begrippen ken je?

Slide 30 - Tekstslide

Ongewenste intimiteiten
Ongewenst gedrag van seksuele aard.

Kan van heel mild tot heel extreem.


Slide 31 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Sleep de onderstaande secundaire geslachtskenmerken naar het juiste vak (zie boven).
secundaire geslachtskenmerken
jongen
secundaire geslachtskenmerken
beiden
secundaire geslachtskenmerken
meisje
borsten
groeispurt
baard in de keel
bredere heupen
okselhaar
gespierdere lichaamsbouw
actiever worden zweetklieren
gezichtsbeharing
volgroeien schaamlippen

Slide 36 - Sleepvraag

Welke weg legt een zaadcel na zaadlozing af?
A
vagina - baarmoedermond-baarmoeder- eileider
B
baarmoeder - vagina - eileider
C
baarmoedermond- eileider - baarmoeder - vagina
D
vagina - baarmoeder - eileider - baarmoedermond

Slide 37 - Quizvraag

Als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt deze bevruchte eicel zich dan gewoonlijk?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Vagina
D
Ovarium

Slide 38 - Quizvraag

Hoe beweegt de bevruchte eicel zich naar de baarmoeder?
A
Met behulp van spieren in de baarmoederwand
B
met behulp van trilharen in de eileider
C
met behulp van vloeistof in de eileider
D
met behulp van zaadcellen in de eileider

Slide 39 - Quizvraag

Nadat de zaadcel de eicel heeft bevrucht ontstaan er delingen.
Hoe heten deze delingen?
A
Embryonale delingen
B
Reductiedelingen
C
Klievingsdelingen
D
Gewone celdelingen

Slide 40 - Quizvraag

Wat zijn klievingsdelingen?
A
Delingen waarbij de cellen hard groeien
B
Delingen waarbij de cellen niet groeien
C
Delingen waarbij een klein deel van de cellen groeit
D
Delingen waarbij de cellen steeds kleiner worden

Slide 41 - Quizvraag

Zijn de klievingsdelingen een voorbeeld van mitose?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

Wat is innesteling?
A
Bevruchte eicel zet zich vast in de baarmoeder
B
De bevruchte eicel gaat door de eileider
C
De kern van de eicel smelt met de kern van de zaadcel
D
Bevruchte eicel zet zich vast in de eileider

Slide 43 - Quizvraag


In welke periode zou innesteling kunnen plaatsvinden?
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
In periode S

Slide 44 - Quizvraag

Bij welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
11
B
18
C
24
D
37

Slide 45 - Quizvraag

Vindt bij een zwangere vrouw menstruatie plaats? En ovulatie?
A
Zowel menstruatie als ovulatie
B
Wel menstruatie maar geen ovulatie.
C
Wel ovulatie maar geen menstruatie.
D
Geen menstruatie en geen ovulatie.

Slide 46 - Quizvraag

Hoe komt een baby van afvalstoffen af
A
Via de mond
B
Via het vruchtwater
C
Via de baarmoeder
D
Via de placenta

Slide 47 - Quizvraag

Hoe heet deze fase van de bevalling?
A
indaling
B
uitdrijving
C
ontsluiting
D
weeën

Slide 48 - Quizvraag

Welk bloedvat vervoerd zuurstofrijk bloed naar de baby en van wie is dit bloed
A
Navelstrengader bloed van de moeder
B
Navelstrengslagader bloed van de moeder
C
Navelstrengader bloed van de baby
D
Navelstrengslagader bloed van de baby

Slide 49 - Quizvraag

Op welke dag vindt de ovulatie plaats?
A
Dag 1
B
Dag 10
C
Dag 14
D
Dag 22

Slide 50 - Quizvraag

Huiswerk
- Maken 4.1 opdr. 9 - 11, 13, 14, 16 (via nectar digitaal)

Slide 51 - Tekstslide