H4: Groente en fruit, Woorden met ch/sch

H4: les 2  Groente en fruit, Woorden met ch/sch
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H4: les 2  Groente en fruit, Woorden met ch/sch

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4: In de supermarkt: producten en verpakkingen, Woorden met ch/sch
1. Check-in (Introduction and getting to know each other) & lesopzet
2. Herhaling woorden 
3. spreken
4. nieuwe woorden + oefeningen
5. ch/sch
6. Afsluiting: Wat wil je volgende les leren? (Closure: What do you want to learn in the next lesson?)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg het werkwoord "eten"
  1. Elke ochtend ______ ik een boterham met kaas. (tt)
  2. Gisteren ______ we pizza met champignons. (vt)
  3. Mijn zus ______ nu een appel. (tt)
  4. Vroeger ______ hij nooit vlees. (vt)
  5. Wat ______ jullie gisterenavond? (vt)
  6. Wij ______ altijd om zes uur. (tt)
  7. Op het feest ______ zij veel taart. (vt)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de kaas – de vis – lekker – nooit – meestal
  1. Mijn moeder kookt op vrijdag ______.
  2. Ik eet ______ vlees. Ik ben vegetariër.
  3. Wat vind jij van ______?
  4. Ik vind pizza heel ______.
  5. Wij eten ______ brood met jam in de ochtend.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat vind je lekker?
  1. de kip
  2. de vis
  3. de rijst
  4. de boterham
  5. de kaas
  6. de worst
  7. de bloemkool
  8. lekker
  9. vinden
  10. nooit
  11. altijd
  12. meestal

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eten
1️⃣ Wat is jouw favoriete eten?
2️⃣ Eet je vaak kip?
3️⃣ Wat eet je vanavond?
4️⃣ Wat eet niet graag/ Wat vind je vies?
5️⃣ Kan jij koken?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden met -ch en -sch
Maar...
hoor je  [s +  g] ?

Dan schrijf je sch
Je hoort [g] 
lachen.

Slide 11 - Tekstslide

antwoorden 2.12
oef 84
woorden met ch/ sch

achttien
schip
schaap
schoen
schrijven

Hij lacht
dicht
acht
recht
opdracht
echt
nacht
kracht
ik wacht

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zeg hardop / -sch
Mijn schoenen zijn schoon.
Ik koop een schaar in de winkel.
De kinderen gaan naar school.
Op de boerderij lopen tien schapen.
Mijn vriend houdt van schilderen en schrijven.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dialoog markt
🎭 Situatie: Je bent op de markt. Je wilt schoenen en een schaar kopen.

👤 Jij: Goedemiddag! Ik zoek schoenen en een schaar.
🛍️ Marktverkoper: Natuurlijk! Welke maat schoenen heeft u?
👤 Jij: Maat 40, alstublieft. En de schaar moet groot zijn.
🛍️ Marktverkoper: Hier zijn uw schoenen en schaar. Dat is 25 euro.
👤 Jij: Dank u wel!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je de volgende les leren?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies