Herhaling hoofdstuk 5

Herhaling hoofdstuk 5
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieSpeciaal OnderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
1       Door middel van een quiz de leerstof van hoofdstuk 5 herhalen

2      Theorie hoofdstuk 5,4 behandelen
3      Zelfstandig aan het werk : maak opdracht 53 t/m 61
         Als je klaar bent kun je op blz 153 de herhalingsopdrachten
         maken van hfst 5,3 en 5,4

Slide 2 - Tekstslide

Wat Wordt bedoeld met Marketing?
A
De reclame die een bedrijf maakt
B
Alles wat een bedrijf doet om zijn product te verkopen
C
Alles wat een bedrijf doet om aandacht voor een product te krijgen
D
Alles wat een bedrijf doet om in de belangstelling te staan Alles wat een bedrijf doet om in de belangstelling te staan

Slide 3 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met een abstracte markt?
A
Hier gaat het erom dat je hem gemakkelijk kunt vinden op internet
B
Dit is een markt waar veel over gepraat wordt
C
Op deze markt draait alles om vraag en aanbod
D
Dit is een markt waar mensen graag naartoe gaan

Slide 4 - Quizvraag

Met aanbod op de markt wordt bedoeld........
A
Alles wat je kunt krijgen
B
de speciale aanbiedingen
C
De producten waar reclame voor gemaakt wordt
D
alles afgeprijsd is.

Slide 5 - Quizvraag

Met de inkoopprijs wordt bedoeld:
A
De prijs die je als winkelier bij een groothandel betaalt
B
De prijs plus winst die een winkelier krijgt bij de verkoop
C
De prijs plus de btw die een winkelier moet betalen
D
De prijs plus de btw plus de winst die een winkelier maakt

Slide 6 - Quizvraag

Omzet is:
A
Omzet = afzet x verkoopprijs
B
Omzet = afzet - verkoopprijs
C
Omzet = Afzet + verkoopprijs
D
Omzet = afzet : verkoopprijs

Slide 7 - Quizvraag

De BTW........
A
wordt door de consument betaald
B
wordt door de winkelier bij de aanschaf van de producten betaald

Slide 8 - Quizvraag

Indirecte belastingen zijn belastingen die
A
de consument jaarlijks aan de belastingdienst moet betalen
B
via een winkelier aan overheid betaald worden
C
de winkelier aan de groothandel betaald

Slide 9 - Quizvraag

De verkoopprijs exclusief btw is:
A
de inkoopprijs zonder de btw
B
de inkoopprijs zonder de winst en btw
C
de winst die je als consument betaalt

Slide 10 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de prijs als het aanbod daalt?
A
daalt
B
stijgt

Slide 11 - Quizvraag

Als de prijs van een product stijgt, wat gebeurt er dan met de vraag?
A
Die stijgt
B
Die daalt

Slide 12 - Quizvraag

Wat is waar?

Hoe hoger de prijs...
A
des te kleiner de vraag.
B
des te groter de vraag.
C
des te kleiner het aanbod.
D
des te groter het aanbod.

Slide 13 - Quizvraag

Waarop heft de overheid accijns?
A
benzine, chocola, kleding
B
sigaretten, frisdrank, kleding
C
alcohol, sigaretten, benzine
D
alcohol, medicijnen, benzine

Slide 14 - Quizvraag

Om geld te kunnen verdienen moet de winkelier eerst veel producten aanschaffen

Het totale bedrag wat de winkelier uitgeeft voor de aanschaf van die producten noem je : de inkoopwaarde

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Brutowinst
  • Brutowinst = het verschil tussen omzet en inkoopwaarde
  • Omzet = opbrengst = prijs x aantal verkochte artikelen.
  • Inkoopwaarde = waarde van alle ingekochte artikelen
  • Formule: brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst



Slide 17 - Tekstslide

Berekening van de inkoopwaarde:
De inkoopprijs is 66 euro per stuk
er zijn 2.100 telefoons verkocht
Bereken de inkoopwaarde

afzet x inkoopprijs = inkoopwaarde
2.100 x 66 =  138.600

Slide 18 - Tekstslide

Bedrijfskosten

Slide 19 - Tekstslide

Bedrijfskosten en milieukosten
- Bedrijfskosten: vestigingskosten, loonkosten en milieukosten

Stijging milieukosten = Stijging bedrijfskosten

Stijgende bedrijfskosten --> stijgende prijzen

Slide 20 - Tekstslide