NN7 - Grammatica §6- Aanwijzend en vragend voornaamwoord - 2V

Aanwijzend en vragend voornaamwoord

NN7 - Grammatica §6 - 2V
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Aanwijzend en vragend voornaamwoord

NN7 - Grammatica §6 - 2V

Slide 1 - Tekstslide

Wat je gaat leren

  • Je leert aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Bekijk de zin: 
Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.

Slide 3 - Tekstslide

Bekijk de zin: 
Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.

In deze zin zijn Deze en dat aanwijzende voornaamwoorden. Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk. 

Slide 4 - Tekstslide

Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden: 

deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.

Slide 5 - Tekstslide

Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. In dat geval kun je het zelfstandig naamwoord er soms achter denken:

  • Joran kreeg een horloge voor zijn verjaardag en hij vond dat (horloge) het mooiste cadeau.
  • Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin:
  • Mijn broer draait altijd keiharde muziek op zijn kamer. Ik vind dat (mijn broer altijd keiharde muziek op zijn kamer draait) erg storend.

Slide 6 - Tekstslide

Let op:

  • De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten; dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.
  • Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs), zijn geen aanwijzend voornaamwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Bekijk de zinnen: 
Welke sport beoefen jij? Wat vind je daar zo leuk aan?

Slide 8 - Tekstslide

Bekijk de zinnen: 
Welke sport beoefen jij? Wat vind je daar zo leuk aan?

In deze zinnen zijn Welke en Wat vragende voornaamwoorden. Er zijn er vier: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.

Slide 9 - Tekstslide

  • Wie gaat er mee naar de film? Boy vraagt aan zijn vrienden wie er meegaat naar de film.

  • Wat heb je vandaag gedaan? Rex informeert bij Roos wat zij vandaag gedaan heeft.

Slide 10 - Tekstslide

Let op: de woorden wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord: 

Dat meisje op wie jij verliefd bent, woont bij mij in de straat. 
Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud.

Slide 11 - Tekstslide

Tijd om hiermee te gaan oefenen!
Ga naar de digitale methode en maak de opgaven die klaarstaan in de planning.

Slide 12 - Tekstslide