L' Article

L'article
Ik begrijp op welke manieren het lidwoord gebruikt kan worden in het Frans
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

L'article
Ik begrijp op welke manieren het lidwoord gebruikt kan worden in het Frans

Slide 1 - Tekstslide

Onbepaalde lidwoorden in het Frans

een hond - un chien                  honden - des chiens

een appel - une pomme                 appels - des pommes  

een boom - un arbre                 bomen - des arbres


Des heeft geen vertaling!



Slide 2 - Tekstslide

Bepaalde lidwoorden in het Frans

de hond - le chien                 de honden - les chiens

de appel - la pomme                de appels - les pommes  

de boom - l'arbre                de bomen - les arbres


Let op l' is nooit meervoud!

Slide 3 - Tekstslide

DE (=van) + lidw

de + le = du 
de + l' = de l'
de + la = de la
de + les = des

ex. La fêtes des jeunes
À (=in, naar, op, tegen,...) + lidw

à + le = au
à + l' = à l'
à + la = à la
à + les = aux

ex. Je suis au stade

Slide 4 - Tekstslide

Bijzonderheden:  bepaald lidwoord
  • Algemeen --> Le sport est bon pour la santé
  • Aimer, préférer, détester en adorer --> J'adore le français
  • Uiterlijk --> Elle a les yeux bleus.
  • Datum --> Le 10 avril 2020
  • Iets wat elke week gebeurt --> Le vendredi, on a cours.

Slide 5 - Tekstslide

Landennamen met lidwoord
Landennamen in FR --> altijd bepaald lidwoord!

Bijna alle landennamen op -e --> vrouwelijk
ex. la France, la Belgique, l'Allemagne, l'Espagne
andere landennamen --> mannelijk
ex. le Portugal, le Danemark, les Pays-Bas, le Japon

Slide 6 - Tekstslide

Het delend lidwoord

du, de la, de l', des

--> als het over een onbepaalde hoeveelheid gaat 


Ik wil wijn -> Je veux du vin

Wij nemen tomaten! -> Nous prenons des tomates

Slide 7 - Tekstslide

ATTENTION!

Een delend lidwoord verandert in

de / d' in  2 gevallen, namelijk

Slide 8 - Tekstslide

1. Na een ontkenning!

Wil je brood? Nee, ik wil geen brood!

Tu veux du pain? Non, je ne veux pas de pain!

Eet je frietjes? Nee, ik eet geen frietjes meer.

Tu manges des frites?  Non, je ne mange plus de frites.    

Slide 9 - Tekstslide

2. Na een woord van hoeveelheid!

Drink je water? Ja, ik drink veel water!

Tu bois de l' eau? Oui, je bois beaucoup d' eau !

Neem je frietjes? Oui, ik neem een bord frietjes.

Tu prends des frites? Oui, je prends une assiette de frites.    

Slide 10 - Tekstslide

Soms geen  geen lidwoord of delend lidwoord:

1. na een getal, plusieurs, quelques

          Ik neem drie croissants - Je prends trois croissants 

2. sommige uitdrukkingen 

         avoir faim - J'ai faim

          avoir peur - Je n'ai pas peur

          avoir envie - avoir besoin



Slide 11 - Tekstslide

Wat is NIET van toepassing op het "delend lidwoord"
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h

Slide 12 - Quizvraag

na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)

Slide 13 - Quizvraag

na een woord dat een gevoel uitdrukt (zoals aimer, adorer, détester etc.) volgt
A
het onbepaald lidwoord (un, une, des)
B
het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
C
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
D
de / d'

Slide 14 - Quizvraag

na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw

Slide 15 - Quizvraag

Il mange ..... viande et il boit ...... eau
A
de / de l'
B
du / de l'
C
de la / de la
D
de la / de l'

Slide 16 - Quizvraag

Welk delend lidwoord hoort in deze zin: " je n'ai pas ...... argent"
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 17 - Quizvraag

300 grammes ..... café
A
du
B
de
C
le
D
de l'

Slide 18 - Quizvraag

je déteste .... café
A
le
B
du
C
de la
D
de

Slide 19 - Quizvraag

J' ai très peu ..... argent
A
de l'
B
de
C
d'
D
du

Slide 20 - Quizvraag

il entend ..... bruit (m)
(hij hoort lawaai)
A
le
B
du

Slide 21 - Quizvraag