H5 woordsoorten voorzetsels

23 mei
  • boekbespreking Sven 1e uur
  • boekbespreking Julia 2e uur
  • morgen boekbespreking Ties, woensdag Reyan
  • ophalen woordsoorten
  • morgen = huiswerk afmaken grammatica H5 voorzetsel (digitaal) 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

23 mei
  • boekbespreking Sven 1e uur
  • boekbespreking Julia 2e uur
  • morgen boekbespreking Ties, woensdag Reyan
  • ophalen woordsoorten
  • morgen = huiswerk afmaken grammatica H5 voorzetsel (digitaal) 

Slide 1 - Tekstslide

H5 voorzetsels
Doel: Je kunt in een zin de voorzetsels aanwijzen

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsels
Een voorzetsel geeft tijd, plaats of reden/oorzaak aan.
plaats: op de tafel, in de kast, bij het hek etc.
tijd: om 4 uur, na de vakantie, tijdens de les etc.
reden/oorzaak: vanwege de file,  door het succes.
Dit zijn dus de kast/feest woorden

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels

Voorzetsels horen bij de woordsoorten

Slide 4 - Tekstslide

Let op:
Delen van een scheidbaar werkwoord (aankijken, uitzwaaien..) is geen voorzetsel, maar hoort bij het werkwoord.
Voorbeeld:
Ik kijk mijn moeder altijd aan. (aan hoort bij het werkwoord aankomen)

Slide 5 - Tekstslide

vaste voorzetsels
met behulp van een kruiwagen
zich verdiepen in de gewoontes van een land
zich voorbereiden op de test
zich verheugen op de vakantie
geld uitgeven aan games
naar aanleiding van deze gebeurtenis
etc. etc. zoek in het woordenboek als je het niet weet

Slide 6 - Tekstslide

Wat is ook alweer een vast voorzetsel?
A
Een voorzetsel dat bij een bepaald werkwoord hoort.
B
Geven een reden/oorzaak aan
C
Gebruik je in combinatie met een ander woord.
D
Achter, bij, door, naar, tussen, tijdens.

Slide 7 - Quizvraag


Wat is geen voorzetsel?
A
tijdens
B
na
C
achter
D
brug

Slide 8 - Quizvraag

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 9 - Quizvraag

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 10 - Quizvraag

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Vul
je
gegevens
maar
in
op
dat
papier.

Slide 11 - Sleepvraag

VOORZETSEL
Door
de
drukte
op
straat
botst
de 
vrouw
tegen
iemand
aan

Slide 12 - Sleepvraag

Hoeveel vragende voornaamwoorden zijn er?
A
5
B
4
C
3
D
6

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de vier vragende voornaamwoorden?
A
wie, wat, welke, waarom
B
hoe, wanneer, waarom, waar
C
wie, wat, welke, wat voor een

Slide 14 - Quizvraag

aanwijzend voornaamwoord
(aanw.vnw)
vragend voornaamwoord (vr.vnw)
geen vr. vnw en geen aanw. vnw
deze
daar
die
wie
dit
wat voor een
waar
welk
menig

Slide 15 - Sleepvraag


Ik heb dat altijd al willen kopen.

Wat zijn de hulpwerkwoorden?
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 16 - Quizvraag

hulpwerkwoord
Ik ben naar de kapper geweest.
ben=
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wat is kenmerk van een hulpwerkwoord?
A
helpt het belangrijkste werkwoord in de zin
B
kan als enig werkwoord in een zin staan
C
belangrijkste werkwoord in een zin

Slide 18 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 20 - Quizvraag

Sleep alle zelfstandig naamwoorden in het vak:
Zelfstandig naamwoord

Britt
China
dobbelen
onnodig
paraplu
tijdens

Slide 21 - Sleepvraag

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
vandaag
verstandkies
naar
angst
school
huis
over
over
film
verwend
School

Slide 22 - Sleepvraag

Aan de slag
huiswerk morgen: af grammatica H5 voorzetsels (digitaal)

Slide 23 - Tekstslide