22230509 Werkwoordspelling

Les week 19 3F
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Les week 19 3F

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
  • Terugblik toets
  • Werkwoordspelling en 
  • Nederlandse spelling van Engelse werkwoorden
  • dat of wat
  • zij/hen/hun

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

In het Nederlands komen veel werkwoorden voor die uit het Engels komen. Je vervoegt deze werkwoorden volgens dezelfde regels als Nederlandse werkwoorden.
De persoonsvorm enkelvoud in de tegenwoordige tijd is altijd de aangepaste stam (ik-vorm) + t, behalve als ik het onderwerp is of het onderwerp je (jij) erachter staat.
 

 

Slide 4 - Tekstslide

Voor het meervoud gebruik je het hele werkwoord.
Voor de verleden tijd enkelvoud en het voltooid 
deelwoord gebruik je ook 't ex-kofschip
De persoonsvorm in de verleden tijd eindigt op -te of -ten als de stam (hele werkwoord zonder -en) eindigt op een t, x, k, f, s, ch of p. Dat zijn de medeklinkers in taxikofschip.

Slide 5 - Tekstslide

Eindigt de stam op een andere medeklinker, dan komt er -de en -den achter de stam.
Het voltooid deelwoord eindigt op -t als de stam (hele werkwoord zonder -en) eindigt op een t, x, k, f, s, ch of p. Dat zijn de medeklinkers in 't ex-kofschip

Slide 6 - Tekstslide

Let op: werkwoorden die in het Engels eindigen op een toonloze -e houden die ook in de stam. De toonloze -e hoor je niet, maar schrijf je wel.

Voor de verleden tijd kijk je naar de medeklinker voor de toonloze -e.

saven: ik save-ik savede- hij savet-hij savede wij saven 
wij saveden wij hebben gesaved


Slide 7 - Tekstslide

Het woord kofschip gebruik je als ezelsbruggetje om tot de juiste vervoeging van werkwoorden in de verleden tijd te komen?
timer
0:20
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

De eerste stap om tot de juiste vervoeging van zwakke werkwoorden in de verleden tijd is:
timer
0:30
A
Direct naar de stam gaan
B
EN van het hele werkwoord eraf halen
C
Kijken naar de laatste letter van het werkwoord in de zin
D
Ik maak van het zwakke werkwoord een sterk werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Vorig jaar ........ (backpacken) Monique en Carla de hele zomer door Thailand.
timer
0:30
A
Backpackden
B
Backpackde
C
Backpackten
D
Backpackte

Slide 10 - Quizvraag

Hij ....... (deleten) gisteren al zijn bestanden van zijn laptop.
timer
0:30
A
delette
B
deletete
C
Deletde
D
Deleteten

Slide 11 - Quizvraag

De teamleden ..... ..(brainstormen) eerder vandaag over het skills heroes evenement.
timer
0:30
A
brainstormde
B
brainstormden
C
brainstormen
D
vlogd

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf het voltooid deelwoord van de werkwoorden breakdancen / downloaden / upgraden op.
timer
1:00

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de ik-vorm van de werkwoorden relaxen / whatsappen en upgraden in de verleden tijd op.
timer
1:30

Slide 14 - Open vraag

Dat of wat
Aanwijzende voornaamwoorden

de - deze en die
het - dit en dat

Slide 15 - Tekstslide

Dat of wat
Aanwijzende voornaamwoorden
de - deze en die
ik geniet van de dagelijkse wandeling die ik maak
het - dit en dat
het boek dat ik lees 
het meisje dat daar loopt

Slide 16 - Tekstslide

Zij/hen/hun
Zinsontleding: wat is een gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp.
Voorbeeldzinnen: De man heeft een nieuwe auto gekocht.
Ik zie hem.
De man heeft zijn zoon een cadeau gegeven.


Slide 17 - Tekstslide

Zij/hen/hun
Zij is altijd het onderwerp in de zin!
Voorbeeldzin: ……..hebben een nieuwe auto gekocht. (wie of wat hebben gekocht: zij)
( Je hoort nog weleens in het dagelijkse taalgebruik: hun hebben een auto gekocht…dat is dus fout

Slide 18 - Tekstslide

Zij/hen/hun
Hun is altijd meewerkend voorwerp in de zin!
Voorbeeldzin: Ik gaf ……….(zij, hen of hun) een mooi cadeau met Sinterklaas
Aan wie gaf ik een mooi cadeau? Aan ….HUN!

Slide 19 - Tekstslide

Zij/hen/hun
Let op: 

Hun
kan ook een bezittelijk voornaamwoord zijn!
Dat is hun auto (letterlijk het bezit van iemand)
Dat is hun idee (figuurlijk het bezit van iemand, maar het wordt wel gezien als iemands bezit)

Slide 20 - Tekstslide

Zij/hen/hun
Hen is altijd het lijdend voorwerp in de zin (kan uiteraard alleen maar op personen slaan)
Ik zie hen
Zie is gezegde
Wie ziet? Ik (onderwerp)
Wie of wat zie ik? …hen (lijdend voorwerp)

Slide 21 - Tekstslide

Zij/hen/hun
Na een voorzetsel komt er altijd “hen
Ik zei nog tegen hen…..
Ik sprak gisteren uren met hen
De bloemen zijn voor hen

Slide 22 - Tekstslide