Grammar: Past Simple

Grammar: Past Simple
Uitleg + oefening
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammar: Past Simple
Uitleg + oefening

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Tijdens deze les ga je zelfstandig deze lessonup over de past simple doorwerken. De lessonup bestaat uit een filmpje met uitleg en oefenvragen. Succes!

Slide 2 - Tekstslide

Zometeen ga je een video kijken met uitleg over de past simple. Tijdens deze video zullen vragen gesteld worden. 

Slide 3 - Tekstslide

9

Slide 4 - Video

01:49
Wanneer gebruik je de past simple?
A
Als je het hebt over iets wat in het verleden is gebeurd en nu nog door gaat
B
Als je het hebt over feiten, gewoontes of over iets wat altijd/nooit/regelmatig gebeurt
C
Als je het hebt over iets wat in het verleden is gebeurd

Slide 5 - Quizvraag

03:12
Wat zijn de signaalwoorden in deze zin?
Two weeks ago, we went to the Efteling

Slide 6 - Open vraag

03:18
Wanneer gebruik je de past simple ook alweer?

Slide 7 - Open vraag

06:02
Vervoeg het werkwoord: Dinosaurs ___ (live) for about 165 million years before the comet hit

Slide 8 - Open vraag

07:21
Welke van de twee zinnen is correct?
A
Emma tryd her best
B
Emma tried her best

Slide 9 - Quizvraag

06:02
Vervoeg het werkwoord:
My sister ____ (look) beautiful in her wedding dress

Slide 10 - Open vraag

06:02
Vervoeg het werkwoord:
On Wednesday night, my dad and I ____ (visit) my grandfather

Slide 11 - Open vraag

06:02
Vervoeg het werkwoord:
I _____ (want) to buy some ice cream yesterday

Slide 12 - Open vraag

03:12
Wat is het signaalwoord in deze zin?
She went to the grocery store yesterday

Slide 13 - Open vraag

Vervoeg het onregelmatige werkwoord:
She _____ (be) my best friend

Slide 14 - Open vraag

Vervoeg het onregelmatige werkwoord:
I ______ (bring) her flowers last week

Slide 15 - Open vraag

Vervoeg het onregelmatige werkwoord:
Henry ______ (lose) his phone yesterday

Slide 16 - Open vraag

Vervoeg het onregelmatige werkwoord:
My parents ____ (run) towards me when they saw me

Slide 17 - Open vraag

Er zijn 3 soorten zinnen:
  • Bevestigend (+): I walked to school yesterday
  • Ontkennend (-): I did not/didn't walk to school yesterday
  • Vragend (?): Did I walk to school yesterday?

Slide 18 - Tekstslide

Ontkennende zinnen in de past simple:
Een ontkennende zin is een zin waar NOT (niet) in staat. Bijvoorbeeld:

  • I did not/didn't like dogs (=ik vond honden niet leuk)
  • You did not/didn't like dogs (=jij vond honden niet leuk)
  • He/she/it did not/didn't like dogs (=hij/zij/het vonden honden niet leuk)
  • We did not/didn't like dogs (= wij vonden honden niet leuk)
  • They did not/didn't like dogs (= zij vonden honden niet leuk)

Bij ontkennende zinnen in de past simple gebruik je:
did not/didn't + hele werkwoord

Slide 19 - Tekstslide

Maak een ontkennende zin:
She _____ (not want) to go to school yesterday

Slide 20 - Open vraag

Maak een ontkennende zijn:
Jos and Tim _____ (not feel) well last week

Slide 21 - Open vraag

Maak een ontkennende zin:
My dog _____ (not learn) to sit when he was a puppy

Slide 22 - Open vraag

Vragende zinnen (een vraag) in de past simple:
  • Did I like dogs?
  • Did you like dogs?
  • Did he/she/it like dogs?
  • Did we like dogs?
  • Did they like dogs?

Vragende zinnen in de past simple maak je door:
Did + persoon + hele werkwoord

Slide 23 - Tekstslide

Maak de vragende zin af:
_____ we _____ (think) about this problem last week?

Slide 24 - Open vraag

Maak de vragende zin af:
_____ Mary _____ (look) at me just now?

Slide 25 - Open vraag

Maak een vragende zin:
I laughed at his joke

Slide 26 - Open vraag

Maak een vragende zin:
She watered my plants when I was on holiday

Slide 27 - Open vraag

LET OP:
Staat er een vorm van "to be" (= zijn, dus was/were) in de zin, dan ziet de vragende zin er anders uit, namelijk:
  • I was at home yesterday --> Was I at home yesterday?
  • You were sick yesterday --> Were you sick yesteray?
  • She was happy --> Was she happy?
  • They were at school --> Were they at school?

Slide 28 - Tekstslide

Maak de vragende zin:
Layla was late to class

Slide 29 - Open vraag

Maak de vragende zin:
Harry and Ron were best friends

Slide 30 - Open vraag

Samengevat:

Je gebruikt de past simple als je het hebt over iets wat in het verleden is gebeurd (afgerond verleden, het is belangrijk wanneer het gebeurt is). 

Er zijn 2 soorten werkwoorden:
  1. Regelmatige werkwoorden --> werkwoord + -ed --> I walked
  2. Onregelmatige (sterke) werkwoorden --> eigen vorm (leren!) --> I bought

Ontkennende zinnen: (zinnen met NOT)
did not/didn't + hele werkwoord --> I did not walk to school. 

Vragende zinnen:
Did + persoon + hele werkwoord --> Did I walk to school?

Signaalwoorden:
Bijvoorbeeld: yesterday, last week, in 2012, two days ago, twelve years ago.

Slide 31 - Tekstslide

Meer oefenen:
Op de volgende slide staat een website. Op deze website ga je meer oefenen met de past simple. Als je hiermee klaar bent is deze les afgelopen en kies je een andere lessonup om meer te oefenen. Succes!

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link