In de periode 1845-1850 werden grote delen van Java getroffen door hongersnoden en aardverschuivingen. In de zwaarst getroffen gebieden was een op de vijf Javanen om het leven gekomen. Het gouvernement besefte dat de druk op de bevolking en de natuur te groot was geworden. Daarom werden twee maatregelen genomen.
1. De verplichte suikerrietcultuur werd afschaft en
2. De aanleg van nieuwe koffie- indigo- en suikerrietplantages werd aan banden gelegd.
De productie van dat soort winstgevende producten mocht voortaan alleen worden verhoogd door verbetering van de landbouwmethoden. Zo hoopte de Nederlandse overheid uitputting en erosie van het gebied te voorkomen, aangezien rijstvelden niet meer uitgeput werden en oerwoud niet meer omgekapt zou worden.