rekentaal

• Rekenen
• Basisschool
• Groep 4

rekentaal

doel: je leert wat rekentaal is. 

wat moet je doen als er staat:
hoeveel is dit samen?

1. optellen
2. aftrekken
3. delen
4. x

bij minste ....

1. kijk je waar er veel liggen
2. kijk je waar niet zoveel van zijn

welk getal volgt er op 54?

1. 45
2. 53
3. 55
4. 108

van klein naar groot

1. 8,4,10
2. 2,4,6

welk getal komt ervoor 20 en welk getal erna?

1. 21 22
2. 50 70
3. 19 21
4. 12 13

wat is het tiental in het getal 67

1. 60
2. 7
3. 600
4. 70

wat is de eenheid, losse of enkele in het getal 73

1. 73
2. 70
3. 30
4. 3

hoeveel minuten zitten er in een half uur?

1. 60
2. 15
3. 30

hoeveel minuten zitten er in een kwartier?

1. 20
2. 15
3. 30

een even getal kun je delen door 2. welk getal is even?

1. 8
2. 3
3. 5
4. 7

voorbeelden van oneven getallen zijn:

1. 1 -3- 5 -6
2. 3-5-7-9
3. 2-4-6-8-10
4. 1-2-3-4-5-6

welke som maak je als het gaat om het verschil?

1. een min som
2. een deel som
3. een plus som
4. een keer som

papa is 30 jaar
Pietje is 5 jaar. Wat is het verschil?

1. 30+5= 35
2. 30-5= 25
3. 30:5= 6
4. 30 x5= 150 jaar

het is 1 uur op de klok. Ga 2 uur vooruit. hoe laat is het dan?

1. 2 uur
2. 4 uur
3. 6 uur
4. 3 uur

hoe los je de som
75-18 op?

1. door getallenlijn te tekenen
2. uit het hoofd

zinnen die horen bij optellen zijn: 

* hoeveel is het samen?

* wat is het totaal? 

* plus

* erbij

zinnen die horen bij aftrekken zijn: 

* eraf

* minder

* wat is het verschil? 

* min

zinnen die horen bij x sommen zijn: 

* keer

* 6 maal 6 = 36

* vermenigvuldig

zinnen die horen bij deel sommen zijn: 

* maak groepjes

* splitsen

* verdelen

* delen door.... 

een bloemkool kost 1,50
een prei kost 0,75. Welke is het goedkoopst

te kort betekent dat je niet genoeg geld hebt. Wanneer heb je tekort?

1. een appel kost 1,00 jij hebt 0,50
2. een banaan kost 2,00 jij hebt 3,00

van groot naar klein.....

1. 100 - 50- 20- 10
2. 99- 100- 55- 110
3. 20- 40- 60- 80
4. 80- 45- 90- 100

Welk getal komt er voor 100

1. 101
2. 92
3. 89
4. 99