Koppensysteem

Klimaatsysteem van Köppen

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Klimaatsysteem van Köppen

Slide 1 - Tekstslide

Welke klimaten ken je allemaal?
Vul ze 1 voor 1 in...

Slide 2 - Woordweb

Systeem van Köppen
De Duitse klimatoloog Köppen 

Ieder klimaat kun je opschrijven in 2 letters

1e letter zegt iets over de temperatuur
2e letter zegt iets over de neerslag


Slide 3 - Tekstslide

Systeem van Köppen
1e letter, keuze uit: 
A
B
C
D
E

2e letter, keuze uit:
s
w
f
B
W

Slide 4 - Tekstslide

Klimaatdiagram

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Tropen

Droog klimaat

Zeeklimaat

Landklimaat


Koud klimaat

Slide 7 - Tekstslide

tropisch
klimaat


droog
klimaat

zee-
klimaat



land-
klimaat


Koud
klimaat

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

A tropisch klimaat
Warmste klimaat. 

Vraag A: Altijd warmer dan 18 graden? JA! = A - klimaat

Rondom de evenaar.

Vervolgvraag: Wanneer neerslag? 

Af: tropisch klimaat, hele jaar neerslag.
As: tropisch klimaat, zomer droge tijd (savanne)
Aw: tropisch klimaat, winter droge tijd (savanne)

Slide 10 - Tekstslide

A tropisch klimaat
Altijd boven de 18 graden
Minder neerslag in de zomer maar nog steeds erg veel. Dus Af 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

B droog klimaat 
Vraag A: Altijd warmer dan 18 graden? = JA/NEE 
Vraag B: Minder dan 500 mm neerslag per jaar? 
JA = B klimaat 

BS: steppeklimaat
Tussen 250 en 500 mm neerslag per jaar. 
BW: woestijnklimaat
Minder dan 250 mm neerslag per jaar.

Let op; poolwoestijnen... 

Slide 13 - Tekstslide

B droog klimaat
Minder dan 500 mm neerslag per jaar.
Zelfs minder dan 250 mm neerslag per jaar dus BW 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

C zeeklimaat

Gematigd zeeklimaat:

koudste maand tussen -3 en 18 graden.

warmste maand > 10 graden.


Grote verschillen binnen C-klimaten!

Cf: zeeklimaat, hele jaar neerslag.
Cs: zeeklimaat, zomer droge tijd.
Cw: zeeklimaat, winter droge tijd.

Welk klimaat komt in NL voor?

Slide 16 - Tekstslide

C zeeklimaat

Vraag A: Altijd warmer dan 18 graden? = NEE

Vraag B: Minder dan 500 mm neerslag per jaar?  = Nee

Vraag C: Niet altijd boven 18 graden, nooit onder -3 graden?  = JA = C - klimaat


Vervolgvraag: wanneer is de neerslag? 
Cf: zeeklimaat, hele jaar neerslag.
Cs: zeeklimaat, zomer droge tijd.
Cw: zeeklimaat, winter droge tijd.

Welk klimaat komt in NL voor?

Slide 17 - Tekstslide

C zeeklimaat
Altijd warmer dan 18 graden? NEE
Minder dan 500 mm neerslag per jaar NEE
Nooit kouder dan -3 graden JA = C klimaat
Droge zomer = Cs 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

D landklimaat
Gematigd klimaat. Koudste maand < -3 graden. Warmste maand > 10 graden.

Droger dan de C-klimaten -> verder van zee.

In de zomer vaak warmer dan een C-klimaat.

Df: landklimaat, hele jaar neerslag.
Ds: landklimaat, zomer droge tijd.
Dw: landklimaat, winter droge tijd.

Slide 20 - Tekstslide

D landklimaat
Vraag A: Altijd warmer dan 18 graden? = NEE
Vraag B: Minder dan 500 mm neerslag per jaar? = Nee
Vraag C: Niet boven 18 graden, nooit onder -3 graden? = Nee
Vraag D: Kouder dan -3 graden maar minstens 1 maand 10 graden of warmer? JA! = D - klimaat

Vervolgvraag: Wanneer is er neerslag? 
Df: landklimaat, hele jaar neerslag.
Ds: landklimaat, zomer droge tijd.
Dw: landklimaat, winter droge tijd.

Slide 21 - Tekstslide

D landklimaat
Altijd warmer dan 18 graden? NEE
Minder dan 500 mm neerslag? NEE
Nooit kouder dan -3 graden? NEE
Kouder dan -3 maar soms boven 10 graden? JA = D klimaat 
Droge tijd in de winter = Dw 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

E koud klimaat
Koud klimaat: warmste maand < 10 graden.

Verschillende soorten E-klimaten:

EF: eeuwige sneeuw in poolgebieden
ET: toendraklimaat (temperatuur in warmste maand boven nul)
EH: hooggebergteklimaat (temperatuur in warmste maand onder nul)

Slide 24 - Tekstslide

E koud klimaat
Vraag A: Altijd warmer dan 18 graden? = NEE
Vraag B: Minder dan 500 mm neerslag per jaar? = Nee
Vraag C: Niet boven 18 graden, nooit onder -3 graden? = Nee
Vraag D: Kouder dan -3 graden maar minstens 1 maand 10 graden of warmer? = Nee
Vraag E: altijd onder de 10 graden?  = JA = D-klimaat 

Welke E? 
EF: eeuwige sneeuw in poolgebieden (temperatuur in warmste maand onder nul)
ET: toendraklimaat (temperatuur in warmste maand boven nul)
EH: hooggebergteklimaat (temperatuur in warmste maand onder nul)

Slide 25 - Tekstslide

E koud klimaat
Boven 18 gr? NEE
minder dan 500mm ? Misschien
Nooit kouder dan -3? NEE
Soms boven 10 gr? NEE
Altijd onder 10 gr? JA = E klimaat. 
Soms boven 0? Nee... Dus EF (poolstreek) of EH (Hooggebergte) 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Als het altijd warmer is dan 18 graden
dan is het een....
A
Dan is het een A-klimaat
B
Dan is het een B-klimaat
C
Dan is het een C-klimaat
D
Dan is het een D-klimaat

Slide 29 - Quizvraag

Een droog klimaat waarbij er soms neerslag valt (250-500mm per jaar) is een....
A
BW klimaat
B
As klimaat
C
Cf klimaat
D
BS klimaat

Slide 30 - Quizvraag

Een zeeklimaat heeft als grens....
A
Dat het altijd warmer is dan 18 graden
B
Dan is het koud maar minstens 1 maand 10 graden
C
Dan is het nooit kouder dan -3 in de koudste maand
D
Dan is het altijd onder de 10 graden

Slide 31 - Quizvraag

Zet de juiste koppencode op de klimaatdiagram 
Cw
Aw
Af 
BW 

Slide 32 - Sleepvraag

Zet de juiste koppencode op de klimaatdiagram
Cf
Cs
Dw
ET

Slide 33 - Sleepvraag

Slide 34 - Video