rara

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 4

rara

Ik ben rond en zacht.

Kinderen en volwassenen spelen met mij.

Je kunt mij trappen, gooien of vangen.

Ik ben er in veel kleuren en maten.

bal

Je gebruikt mij in de ochtend.

Ik maak geluid, soms heel hard.

Door mij word je wakker.

Ik zit op je telefoon of op een klok.

wekker

Ik ben koud en wit.

Ik kom één of twee keer per jaar.

Mensen spelen met mij buiten.

Soms maak je een pop van mij.

sneeuw

Ik ben niet levend, maar ik help je elke dag.

Je draagt mij vaak bij je.

Met mij kun je mensen bellen of berichten sturen.

Ik heb een scherm en veel knopjes.

telefoon

Ik ben vaak gemaakt van papier of plastic.

Ik help je als je veel spullen moet meenemen.

Sommige mensen nemen mij mee naar de supermarkt.

Je draagt mij in je hand of over je schouder.

tas

Ik ben iets dat je niet kunt zien, maar wel horen.

Soms ben ik rustig, soms heel hard.

Ik kan je blij maken, maar ook boos of verdrietig.

Je hoort mij in muziek, op straat of in een gesprek.

geluid

Ik ben altijd dichtbij je, maar je kunt mij niet aanraken.

Ik beweeg elke dag, maar ik loop nooit.

Ik laat zien of het dag of nacht is.

Je kijkt naar mij om te weten hoe laat het is.

tijd

Je ziet mij vaak als je naar buiten kijkt.

Ik beweeg, maar ik heb geen benen.

Soms ben ik wit, soms donkergrijs.

Ik breng vaak regen of zonneschijn.

wolk

Ik ben belangrijk als je iets wilt kopen.

Zonder mij krijg je niets in de winkel.

Ik kan op papier staan of op een scherm.

Ik laat zien hoeveel geld je moet betalen.

kassabon

Ik ben vaak stil, maar soms maak ik veel lawaai.

Mensen houden mij schoon, maar ik word snel vies.

Soms woon ik onder de grond, soms op straat.

Je gooit dingen in mij die je niet meer nodig hebt.

vuilnisbak

Je kunt mij niet zien, maar ik ben overal.

Je hebt mij nodig voor je telefoon en computer.

Zonder mij is er geen verbinding met internet.

Ik zit in de lucht, maar ik vlieg niet.

wifi

Mensen kijken graag naar mij, maar ik ben geen schilderij.

Ik beweeg en maak geluid.

Soms ben ik grappig, soms spannend of droevig.

Je ziet mij op een scherm, alleen of met anderen.

film

Ik ben vaak klein en licht.

Je draagt mij in je broek of jas.

Ik geef je toegang tot je huis of je fiets.

Zonder mij moet je iemand bellen.

sleutel

Ik ben geen mens, maar ik vertel je het nieuws.

Ik praat de hele dag door.

Soms zing ik ook.

Je luistert naar mij in de auto of thuis.

radio

Ik heb geen stem, maar ik zeg veel.

Ik help je weten waar je bent of waar je naartoe moet.

Soms ben ik op papier, soms in je telefoon.

Zonder mij kun je makkelijk verdwalen.

navigatie

Ik ben nodig als je wilt reizen naar een ander land.

Ik heb jouw naam, foto en geboortedatum.

Je laat mij zien bij de douane of op het vliegveld.

Ik lijk een beetje op een boekje.

paspoort

Je ziet mij bijna in elk huis.

Ik help je dingen te bewaren, zoals eten of kleren.

Soms heb ik lades, soms deuren.

Ik ben groot en stevig.

kast