2hv - L1 P4 - werden en woordenschat T4

2hv
Les 1 P4
Deutsch!
Gutentag
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2hv
Les 1 P4
Deutsch!
Gutentag

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Woche 12 - Schritt 18 & 19
Woche 13  - Schritt 19 & 20
Woche 14  -  Schritt 20 & 21
Woche 15 - Toets 4
Toets 4 = Schritt 18-22, alleen lezen + luisteren + schrijven + woorden+ grammatica.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Schritt 18 - Luisteren naar alledaagse gesprekjes
Schritt 19 - Spreken (MO) over dingen kopen in de supermarkt
Schritt 20- Schrijven over wonen
Schritt 21 - Gesprek (MO) om een afspraak te maken
Schritt 22 -  Spreken een presentatie houden in de klas

Slide 3 - Tekstslide

Wortschatz: 18 & 20

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Ich habe keine Ahnung.

Slide 6 - Open vraag

Ich entschuldige mich dafür.

Slide 7 - Open vraag

fertig

Slide 8 - Open vraag

außerdem
A
bovendien
B
ondanks

Slide 9 - Quizvraag

Es tut mir leid.

Slide 10 - Open vraag

erklären

Slide 11 - Open vraag

Welke vervoermiddelen zie je?
Schrijf ze op je blaadje

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

check of je blaadje compleet is...


Zoek nu alle werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Check of je blaadje compleet is...


Zoek nu alle bijwoorden en voegwoorden.

Slide 16 - Tekstslide

de tram
die Straßenbahn
die S- Bahn                               > allebei de tram
                                                            Tram in het Engels: streetcar

die U- Bahn                              > de metro (ondergrondse)
                                                           Metro in het Engels: Underground




Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

der Garten
A
de garen
B
de tuin

Slide 19 - Quizvraag

Das ist egal.
A
Dat maakt niet uit.
B
Dat is egaal.

Slide 20 - Quizvraag

hässlich
A
mooi
B
lelijk

Slide 21 - Quizvraag

die Heimat
A
de vloermat
B
de thuiskomst
C
de sofa
D
het vaderland

Slide 22 - Quizvraag

genau

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Het werkwoord werden
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wird
wirst
werde
werden
werden
werden

Slide 26 - Sleepvraag

Het werkwoord werden OVT
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wurde
wurdest
wurde
wurden
wurdet
wurden

Slide 27 - Sleepvraag

werden -> betekenis (1)
worden

  • Morgen werde ich 16.
  • Ich will später Lehrerin werden.
  • Mein nächstes Fahrrad wird blau.
  • Ich werde verrückt!

uitleg

Slide 28 - Tekstslide

werden -> betekenis (2)
zullen, gaan ..., van plan zijn

  • Das werde ich nicht machen. 
  • Wir werden dich morgen besuchen. 
  • Thomas wird seine Hausaufgaben machen. 
  • Werdet ihr das Buch noch lesen?
uitleg

Slide 29 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
werden -> uitzondering
werd
werd
werd

werd
werd
werd

wirst
wird




du en er zijn onregelmatig. De rest van het werkwoord is regelmatig!
Let op de exta 'e'.

e
e


e
uitleg

Slide 30 - Tekstslide

Sam ... morgen zum Meer fahren.
A
werde
B
wirde
C
werd
D
wird

Slide 31 - Quizvraag

... wir die U-Bahn verpassen?
A
Wird
B
Werde
C
Werdet
D
Werden

Slide 32 - Quizvraag

  • Morgen ga ik je bellen. (van plan zijn -> werden)
  • Morgen ga ik naar oma. (naartoe -> gehen)
  • Gaan we nog afspreken? (zullen -> werden)
  • Gaan we nog? (naartoe -> gehen)

gaan: werden of gehen?
werden: zullen, gaan ..., van plan zijn
gehen: ergens naartoe
uitleg

Slide 33 - Tekstslide

Dennis gaat naar de hoofdstad.
Dennis ... zur Hauptstadt.
A
geht
B
wirst
C
gehet
D
wird

Slide 34 - Quizvraag

Word jij naar de luchthaven gebracht?
... du zum Flughafen gebracht?

Slide 35 - Open vraag

Ik ga mijn vaderland beschrijven.
Ich ... meinen Heimat beschreiben.

Slide 36 - Open vraag

Samenvatting
uitzondering:  werden

werden:                                          
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
werde
wirst
wird

werden
werdet
werden
werden heeft 2 betekenissen:
  1. worden
  2. zullen/van plan zijn/gaan ...

Vertalen van gaan:
  • werden = van plan zijn, zullen
  • gehen = ergens naartoe
uitleg

Slide 37 - Tekstslide

werden- wurden- würden
ich werde
du wirst
er wird
wir werden
ihr werdet
sie werden
ich bin geworden
ich wurde
du wurdest
er wurde
wir wurden
ihr wurdet
sie wurden
ich würde
du würdest
er würde
wir würden
ihr würdet
sie würden

Slide 38 - Tekstslide

Zonder Umlaut

WURDEN 
ich wurde - ik werd
du wurdest - jij werd
er wurde - hij werd
wir wurden - wij werden
ihr wurdet - jullie werden
sie wurden - zij werden

Met Umlaut

WÜRDEN
ich würde - ik zou
du würdest - jij zou
er würde - hij zou
wir würden - wij zouden
ihr würdet - jullie zouden
sie würden - zij zouden
Met ü 
wordt het 
vaag!!!

Slide 39 - Tekstslide

Ik werd gisteren 14.
Ich ... gestern 14.
1/8
A
würde
B
wurde

Slide 40 - Quizvraag

Zouden jullie helpen?
... ihr helfen?
2/8
A
Würdet
B
Wurdet

Slide 41 - Quizvraag

Hij werd geen dierenarts.
Er ... kein Tierarzt.
3/8
A
wurde
B
würde
C
wurdet
D
würdet

Slide 42 - Quizvraag

Dennis zou ons helpen.
Dennis ... uns helfen.
4/8
A
wurdet
B
würdet
C
wurde
D
würde

Slide 43 - Quizvraag

Werd jij naar school gebracht?
... du zur Schule gebracht?

5/8

Slide 44 - Open vraag

Ik zou mijn vader helpen.
Ich ... meinem Vater helfen.
6/8

Slide 45 - Open vraag

Maria werd beroemd.
Maria ... berühmt.
7/8

Slide 46 - Open vraag

Mein Opa und Oma ... für immer zusammenbleiben.
8/8

Slide 47 - Open vraag

Wat hebben we nodig voor de toekomende tijd?



- een hulpwerkwoord
> werden
- een heel werkwoord

Slide 48 - Tekstslide

Hoe ziet dat er in een zin uit?


Ich ......... im Ausland ................ .
Ich werde im Ausland arbeiten.

Ich .....  in die Türkei ........... .
Ich werde in die Türkei fahren.

Slide 49 - Tekstslide

Studienführer
7Voorbereiding voor les 7 :
maken: Schritt 20 & 21

verwerkingsopdrachten na les 7:
maken: Schritt 21 & 22

Slide 50 - Tekstslide