Grammatica, blok 3

Grammatica, blok 3
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica, blok 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan jullie doen? 
  • Jullie krijgen instructie (grammatica, blok 3). 
  • Je gaat grammatica, blok 3 maken.  

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les:
  • kun je de persoonsvorm vinden in een zin;
  • kun je het bouwplan van een zin maken;
  • kun je de zinsdelen benoemen: werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp;
  • kun je verschillende woordsoorten in een zin benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp (lv) is het zinsdeel dat antwoord geeft op de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?
Bijvoorbeeld: 
Esther koopt een boek 
Pv/wwg--> koopt 
ow --> Esther 
lijdend voorwerp --> wat koopt Esther? --> een boek 

 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
De scheidsrechter gaf een rode kaart.
A
De scheidsrechter
B
gaf
C
een rode kaart

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Het echtpaar heeft de overvallers gezien.
A
Het echtpaar
B
heeft
C
de overvallers
D
gezien

Slide 6 - Quizvraag

Wel of geen lijdend voorwerp
Op de volgende manieren kun je aantonen dat een zin geen lijdend voorwerp heeft:
1. Als de basiszin uit twee zinsdelen bestaat. Er is niets of niemand nodig bij de handeling, dus er is geen lijdend voorwerp.

2. Als je geen antwoord kunt geven op de vraag: Wie of wat + gezegde + onderwerp? Er is dan geen lijdend voorwerp.
3. Zinsdelen die hoeveelheden (maten, gewichten, afstanden) aangeven zijn nooit lijdend voorwerp.
4. Als het werkwoord een bouwplan heeft waarbij de basiszin uit drie delen bestaat, dan is er wél een lijdend voorwerp. Je kunt dan ook antwoord geven op de vraag Wie of wat + gezegde + onderwerp?

Slide 7 - Tekstslide

Wel of geen lijden voorwerp?
De slager snijdt voor mij een plakje leverworst af.
A
De zin heeft wel een lijdend voorwerp
B
De zin heeft geen lijdend voorwerp

Slide 8 - Quizvraag

Wel of geen lijden voorwerp?
Julia wachtte voor niets twee uur op Damian.
A
De zin heeft wel een lijdend voorwerp
B
De zin heeft geen lijdend voorwerp

Slide 9 - Quizvraag

Wel of geen lijden voorwerp?
Roy drinkt elke dag een glas melk.
A
De zin heeft wel een lijdend voorwerp
B
De zin heeft geen lijdend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Voorzetsels 
Voorzetsels zijn woorden die voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord kunnen staan. Ze helpen om de precieze plaats, richting of tijd aan te geven.
Voorbeelden van voorzetsels zijn: van, na, met, tegen, achter, in, naast, langs, tijdens.
De meeste voorzetsels kun je invullen voor een van de volgende woordgroepen ... de kamer, ... de kast... het feest of ... het bureau.
In de schuur | staan | onze fietsen | naast de scooter van mijn broer.

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?
De vakantiefoto's hangen aan de muur in mijn slaapkamer.
A
aan
B
in
C
aan+in
D
mijn slaapkamer

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag!
  • Je gaat de opdrachten van grammatica, blok 3 maken. 
  • Ben je klaar? Dan ga je lezen in de leesapp.   

Slide 13 - Tekstslide