A2: Welkom in Teams en vervolg Als + Omdat en Want

Hoe gaat het
met
jullie?
woensdag
7 april
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Hoe gaat het
met
jullie?
woensdag
7 april

Slide 1 - Tekstslide

Dit gaan we vandaag doen.

  • Oefenen met inloggen met de laptop
  • Oefenen om in Teams te komen
  • Herhalen omdat en als
  • uitleg en oefenen met want

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel, na deze les:

  • Kunnen jullie meedoen met een les in Teams.
  • Kunnen jullie goede zinnen maken met als en omdat.
  • Kunnen jullie het woord want in een zin gebruiken.
  • Weten jullie ook hoe je en, maar, dus en of kunt gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

1 zin maken met omdat of als
Als een zin begint met omdat of als staat wie of wat op de 1e plaats, dan de rest en het werkwoord achteraan:

Ik blijf thuis,                 omdat          ik      hoofdpijn  heb.
Ik geef een feestje,  als                  ik      jarig             ben.

Slide 4 - Tekstslide

! Omdat + Als-> wie/wat op 1, dan rest, dan werkwoord!
Ik ben blij, omdat /nu /schijnt/ de zon/

Slide 5 - Open vraag

! Omdat + Als-> wie/wat op 1, dan rest, dan werkwoord!
Iedereen is vrolijker, als / is / het / mooi weer /

Slide 6 - Open vraag

Maak een zin met als of omdat

Slide 7 - Tekstslide


's Morgens kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Middags kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Avonds kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...

's Nachts kan ik niet slapen,




want ik heb honger !!!

Slide 8 - Tekstslide

We hebben tot nu toe Omdat en Als gebruikt om van 2 korte zinnen 1 lange zin te maken.
Als je Omdat of Als gebruikt, verandert de volgorden in de zin
omdat -> reden
als-> tijdstip

Het woord Want geeft ook de reden aan, maar de volgorde in de zin verandert niet.

Slide 9 - Tekstslide

want
Je kunt ook het woord want gebruiken om van 2 zinnen 1 lange zin te maken.
Een zin die met want begint, is een hoofdzin.

In een hoofdzin staat wie/wat op de 1e plaats, dan het 1e werkwoord, dan de rest en daarna het 2e werkwoord.

Slide 10 - Tekstslide

WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest
Hij kan vandaag niet naar school komen.
               Hij heeft straks een Corona-test.

Hij kan vandaag niet naar school komen,
want     hij heeft straks een Corona-test.

Slide 11 - Tekstslide

na WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest
Zij is verdrietig. Zij mist haar vriendje.

Zij is verdrietig,
want    zij        mist         haar vriendje.

Slide 12 - Tekstslide

na WANT-> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest, dan 2e werkwoord
Ik heb goed mijn best gedaan.
             Ik wilde graag een goed cijfer halen.

Ik heb goed mijn best gedaan,
want    ik      wilde       graag een goed cijfer     halen.

Slide 13 - Tekstslide

Goed of fout:
Ik ga eten koken, want ik honger heb.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

antwoord:



Ik ga eten, want     ik     heb      honger.

Slide 15 - Tekstslide

Goed of fout:
Ik ben een beetje moe,
want ik heb 15 km gefietst.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

antwoord:
Ik ben een beetje moe,
want    ik     heb    15 km    gefietst.

Slide 17 - Tekstslide

Welke is goed?
Denk erom: na want->
eerst wie/wat, dan werkwoord, dan rest!
Ik hoef niet te lopen, want


A
ik met de bus ben
B
met de bus ik ben
C
ik ben met de bus
D
ik met de bus ben

Slide 18 - Quizvraag

na want -> eerst wie/wat, dan werkwoord, dan rest.

Ik ben met de auto, want
A
mijn fiets is kapot
B
mijn kapot is fiets
C
mijn fiets kapot is
D
mijn is kapot fiets

Slide 19 - Quizvraag

na want-> eerst wie/wat, dan werkwoord, dan rest

Ik wil graag verhuizen, want
A
ik een huis met een tuin wil
B
ik met een tuin wil een huis
C
een huis met een tuin ik wil
D
ik wil een huis met een tuin

Slide 20 - Quizvraag

na want -> eerst wie/wat, dan werkwoord, dan rest, dan 2e werkwoord

Ik heb mijn tas ingepakt, want

A
ga ik slapen bij mijn tante
B
ik ga bij mijn tante slapen
C
bij mijn tante ga ik slapen
D
bij mijn tante slapen ik ga

Slide 21 - Quizvraag

Maak de zin af, gebruik: want
Het is een lichte huiskamer. De
ramen zijn groot.

Slide 22 - Open vraag

Maak af:
Ik loop 's avonds niet graag
alleen buiten. Ik ben bang in het
donker.

Slide 23 - Open vraag

Maak af:
Mijn kinderen gaan graag
naar de kinderboerderij. Zij
houden van dieren.

Slide 24 - Open vraag

Jantje bestelt een pizza bij de pizzeria.
''Wil je hem in 4 of in 12 stukken?",
vraagt de pizzabakker.
"In 4 stukken graag", antwoordt Jantje,
"want ik kan er echt geen 12 opeten!"

Slide 25 - Tekstslide

Een zin met en, maar, dus, of werkt op dezelfde manier als een zin met want:

Je kunt de woorden want, en, maar, dus en of gebruiken om van 2 zinnen 1 zin te maken.
Na één van deze woorden komt een hoofdzin.

In een hoofdzin staat wie/wat op de 1e plaats, dan het 1e werkwoord, dan de rest en daarna het 2e werkwoord:

Slide 26 - Tekstslide

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.
 Je wilt goed Nederlands leren. Je moet veel oefenen.     
          Je   wilt        goed Nederlands leren,
dus   je   moet     veel                             oefenen.

 Ik loop naar de winkel. Ik ga met de fiets.
           Ik           loop          naar de winkel,
of       ik           ga              met de fiets.

Slide 27 - Tekstslide

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.
Mijn man is 50. Ik ben 48 jaar oud.
Mijn man is 50
en         ik               ben   48 jaar oud.
    
Ik wil naar binnen. De deur is op slot.            
Ik wil naar binnen,
maar   de deur   is        op slot.


Slide 28 - Tekstslide

Dit waren de Lesdoelen:

Als het goed is:
  • Kunnen jullie nu meedoen met een les in Teams.
  • Kunnen jullie goede zinnen maken met als en omdat.
  • Hebben we geoefend met het woord want in een zin.
Is dat gelukt?

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk voor volgende week:
Maak het werkblad over
en, maar, want, dus, of.
Maak de zinnen in de goede volgorde af

Slide 30 - Tekstslide