7. Klimaten en diagrammen

7. Klimaten en diagrammen
Ga rustig zitten op je plek.
Pak je boek, schrift en iPad op tafel.

Startvraag: welke twee dingen meten we bij 'klimaat'?

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

7. Klimaten en diagrammen
Ga rustig zitten op je plek.
Pak je boek, schrift en iPad op tafel.

Startvraag: welke twee dingen meten we bij 'klimaat'?

Slide 1 - Tekstslide

We hebben geleerd:
Het klimaat is de gemiddelde temperatuur en neerslag, gemeten over ongeveer 30 jaar.

Dat kan je laten zien in een diagram >

Slide 2 - Tekstslide

Dit is een klimaatdiagram van Nederland.
Wat geven de blauwe balkjes daarin aan?
A
De hoogte van de temperatuur
B
De hoeveelheid neerslag

Slide 3 - Quizvraag

Dit gaan we leren:
Je kan een klimaatdiagram aflezen.

Je kan met behulp van een klimaatdiagram iets zeggen over het klimaat dat in een gebied is.

Slide 4 - Tekstslide

Groen:
Open zelf de LessonUp, neem door en maak de opdrachten in je schrift.

Blauw/paars:
Blijf in de les en doe mee met de uitleg.

Slide 5 - Tekstslide

Een klimaatdiagram geeft gemiddelden aan.

Klimaat wordt gemeten over zo'n 30 jaar, dus dit zijn gemiddelden van 1994 tot nu!

Slide 6 - Tekstslide

Het rode lijntje geeft de temperatuur in graden Celsius. Je ziet dat in Nederland de zomer warmer is dan de winter.

De blauwe balkjes geven de neerslag in millimeter. In Nederland valt er elke maand wel neerslag.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe warm is het in dit gebied in de maand december?
A
-6⁰C
B
1⁰C
C
10⁰C
D
23⁰C

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel neerslag valt er in de maand februari?
A
50 millimeter
B
75 millimeter
C
150 millimeter
D
175 millimeter

Slide 9 - Quizvraag

Met zo'n diagram kunnen we ook bepalen welk klimaat ergens is.

We weten immers de temperaturen in de warmste/koudste maand, en de totale neerslag.

Slide 10 - Tekstslide

We gaan het over 5 klimaten hebben:
A. Tropisch (warm en veel neerslag)
B. Droog klimaat (weinig neerslag)
C. Zeeklimaat (gematigd)
D. Landklimaat (warme zomer, koude winter)
E. Koud klimaat (kouder dan 10°C)

Slide 11 - Tekstslide

Bij welke klimaatzone hoort deze dan?
A
Tropisch
B
Droog
C
Zeeklimaat
D
Koud klimaat

Slide 12 - Quizvraag

Verschil tussen land- en zeeklimaat: de invloed van zee!
Een landklimaat heeft een groter verschil tussen zomer & winter.

Slide 13 - Tekstslide

Zet de klimaten bij de juiste diagram.
Tropisch
Zeeklimaat
Landklimaat
Koud klimaat

Slide 14 - Sleepvraag

Dit hebben we geleerd:
- Hoe je een klimaatdiagram afleest;
- Welke vijf klimaatzones er zijn;
- Hoe je aan een klimaatdiagram kan zien, om welk klimaat het gaat.

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak: de opdrachten in deze LessonUp.
Vond je dit een lastig stuk uitleg? Geef het aan, dan maken we samen een begin met de opdrachten.

Hoe: in je schrift. Gebruik je Basisboek (pagina 47 t/m 49).
Met wie: je mag rustig overleggen met je buur.
Hoe lang: tot 5 minuten voor einde les.
Klaar: maak alvast een overzicht van wat we dit hoofdstuk hebben geleerd.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 1
Lees B72 (pagina 47).
a. Wat is een klimaatdiagram?
b. Op welke manier wordt de temperatuur weergegeven in een in klimaatdiagram?
c. Op welke manier wordt de neerslag weergegeven in een klimaatdiagram?
d. Bekijk de tabel en het lege voorbeeld van een klimaatdiagram op de volgende slide. Teken met behulp daarvan een klimaatdiagram in je schrift.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 1 - Antwoorden
a. Wat is een klimaatdiagram?
Een klimaatdiagram is een diagram waarin de gemiddelde maandtemperatuur en neerslag voor een bepaalde plaats staan.
b. Op welke manier wordt de temperatuur weergegeven in een in klimaatdiagram?
Met behulp van een rode lijn.
c. Op welke manier wordt de neerslag weergegeven in een klimaatdiagram?
Met behulp van blauwe balkjes. 
d. Bekijk de tabel en het lege voorbeeld van een klimaatdiagram op de volgende slide. Teken met behulp daarvan een klimaatdiagram in je schrift.
Zie de volgende slide voor een voorbeeld van hoe je diagram eruit zou moeten zien.

Slide 18 - Tekstslide

De blauwe balkjes geven de neerslag aan. De neerslag lees je af aan de linkerkant van de diagram.

De rode lijn geeft de temperatuur aan. De temperatuur lees je af aan de rechterkant van de diagram.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 2
Bekijk de klimaatdiagram die je hebt getekend.
a. Welk klimaat hoort er volgens jou bij dit diagram?
b. Waaraan kan je dat zien?

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 2 - Antwoorden
Bekijk de klimaatdiagram die je hebt getekend.
a. Welk klimaat hoort er volgens jou bij dit diagram?
Hierbij hoort het zeeklimaat - hoofdletter C.
b. Waaraan kan je dat zien?
Het klimaat heeft niet echt extremen - niet extreem koud in de winter of warm in de zomer, niet extreem nat of droog.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 3
Bekijk de diagrammen op de volgende slide.
Zet de nummers 1 t/m 8 onder elkaar in je schrift.
Schrijf achter elk nummer de naam en de hoofdletter van het klimaat dat erbij hoort. Gebruik de tabel op pagina 49 in je boek!

Je kan kiezen uit de vijf klimaten: tropisch klimaat (A), droog klimaat (B), zeeklimaat (C), landklimaat (D), koud klimaat (E).

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 3 - Antwoorden
1 Landklimaat D
2 Zeeklimaat C
3 Zeeklimaat C (warmer, maar niet tropisch warm!)
4 Koud klimaat E
5 Tropisch klimaat A
6 Tropisch klimaat A
7 Droog klimaat B
8 Zeeklimaat C (had je deze fout, dan geeft dat niet - dit is een lastig diagram om af te lezen)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 4
Bekijk op de vorige slide nog eens diagram nummer 4.
a. Ligt de plaats van deze diagram waarschijnlijk op hoge breedte, of op lage breedte?
b. Leg je antwoord bij 4a uit.
c. In welke luchtstreek ligt deze plaats? (zie B49 - Luchtstreken)
d. Denk je dat er in dit gebied vooral stijgende lucht is, of vooral dalende lucht?
e. Leg je antwoord bij vraag 4d uit.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 4 - Antwoorden
a. Ligt de plaats van deze diagram waarschijnlijk op hoge breedte, of op lage breedte?
Op hoge breedte.
b. Leg je antwoord bij 4a uit.
Omdat het hier heel koud is, dus het zal ver van de evenaar zijn.
c. In welke luchtstreek ligt deze plaats?
In de poolstreken.
d. Denk je dat er in dit gebied vooral stijgende lucht is, of vooral dalende lucht?
Vooral dalende lucht.
e. Leg je antwoord bij vraag 4d uit.
Warme lucht stijgt op en koude lucht daalt. Bij de polen is het koud, dus daalt de lucht.

Slide 27 - Tekstslide