MV + BWB

Grammatica
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Welke vijf zinsdelen ken je?
Gebruik de hele naam.

Slide 2 - Woordweb

De vijf zinsdelen
1. werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden in de zin)
2. onderwerp (wie/wat + wwg)
3. lijdend voorwerp (wie/wat + wwg + ond)
4. meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie? + wwg + ond + lv)
5. bijwoordelijke bepaling (alles dat overblijft)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

De basiszin
In een basiszin zitten alleen de zinsdelen die echt nodig zijn bij het werkwoord.

lopen --> iemand loopt (wwg + ond = 2)
praten --> iemand praat (wwg + ond = 2)

lezen --> iemand leest iets (wwg + ond + lv = 3)

geven --> iemand geeft iets aan iemand (wwg + ond + lv + mv = 4)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
In de bijsluiter staan bijwerkingen genoemd.
A
in de bijsluiter
B
bijsluiter
C
bijwerkingen
D
staan genoemd

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vind je het
lijdend voorwerp?

Slide 8 - Woordweb

Stap 3 - Lijdend voorwerp
wie/wat + wwg + ond?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is "een lekkere taart" in deze zin?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het lijdend voorwerp.
Meneer Janssen geeft ons Franse les.
A
Meneer Janssen
B
geeft
C
ons
D
Franse les

Slide 11 - Quizvraag

Stap 4 - Meewerkend voorwerp
aan wie/voor wie + wwg + ond + lv?

Slide 12 - Tekstslide

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De koning leest aan heel het land de troonrede voor.
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De juf gaf de kinderen een afscheidscadeautje.
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De vlag hangt aan de brug.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Stap 5 - Bijwoordelijke bepaling
Alle woorden die over blijven, nadat je stap 1 t/m 4 hebt gedaan.

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf de bijwoordelijke bepaling(en) op. Als het er meer zijn, gebruik dan een komma.
Gistermiddag speelde Yara mooi piano.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

HUISWERK
H. 6 Opdracht 1, 2, 3 p. 178 en 179 

Slide 19 - Tekstslide