Werkwoordspelling

Welkom

Spelling
Werkwoorden
Nederlands
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Spelling
Werkwoorden
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Leg in eigen woorden uit wat werkwoorden zijn.

Slide 2 - Open vraag

Geef zoveel mogelijk voorbeelden van werkwoorden (probeer zoveel mogelijk verschillende soorten in te sturen).

Slide 3 - Woordweb

Welk gevoel krijg jij als je Nederlands docent zegt dat de les over werkwoordspelling gaat?

Slide 4 - Poll

Lesprogramma

  1. Uitleg problemen en strategieën werkwoordspelling
  2.  Opdrachten werkwoordspelling
  3. Afsluiting

  4. Volgende les vervolg opdrachtenblad.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de komende twee lessen...
  • ken je de vier verschillende soorten werkwoorden en weet je wat het WWG is.

  • kun je het WWG in een zin herkennen en benoemen. 

  • kun je de vier verschillende werkwoordsvormen in een zin herkennen en uitleggen wat de kenmerken van die vormen zijn.

  • kun je zelfstandig een grammaticale analyse uitvoeren om tot de juiste werkwoordspelling te komen.

Slide 6 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

  4. Onvoltooid deelwoord
    Lopend ging hij van school naar huis.

  5. Gebiedende wijs
    Word kampioen!

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm vinden
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (EV/MV) en kan in zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd staan. 

Je vindt de persoonsvorm door:
  • De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
  • De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp)
    Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm. 
  • De vraagproef uit te voeren.
    Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het gezegde in de zin: Ze zit al uren te knutselen
A
zit
B
zit knutselen
C
zit te knutselen
D
er is geen gezegde

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het gezegde in:
Fluitend liep Tonny het veld af na de gewonnen wedstrijd
A
Fluitend
B
liep
C
liep fluitend
D
liep fluitend af

Slide 12 - Quizvraag

Klanken
  • In het Nederlands spellen wij zoveel mogelijk fonologisch, dat betekent dat we een woord spellen met de klanken die we horen bij de standaarduitspraak.

  • Sommige woorden kan je vervormen (zoals werkwoorden), dat noemen wij morfologieBij het vervormen woorden gebruiken wij standaardregels 

  • Door het morfologisch principe moeten sommige klanken soms met de ene letter, soms met de andere en soms met beide letters geschreven worden (d/t/dt).

  • Klanken die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft, noem je homofonen.
  • We spellen bijvoorbeeld ik zend met een 'd' omdat zenden ook een 'd' heeft.
  • We spellen jij wordt omdat de standaardregel is dat de jij-vorm de stam + t is. 

Slide 13 - Tekstslide

Bij het spellen van werkwoorden kijk ik vaak naar de grammaticale functie (welk zinsdeel het is) van het werkwoord zodat ik weet hoe ik het werkwoord moet schrijven.
Nooit
Bijna nooit
soms wel, soms niet
Bijna altijd
Altijd

Slide 14 - Poll

Bij het spellen van werkwoorden gebruik ik vaak de spelling die mij het bekendste voorkomt/het meest logisch lijkt
Nooit
Bijna nooit
soms wel, soms niet
Bijna altijd
Altijd

Slide 15 - Poll

Ik ga er bij het spellen vanuit dat een werkwoord met een voorvoegsel zoals be-, ge-, her-, ont- of ver- een voltooid deelwoord is.
Nooit
Bijna nooit
soms wel, soms niet
Bijna altijd
Altijd

Slide 16 - Poll

Waarom gaat het vaak fout?
  • Er zijn verschillende spelstrategieën die vaak gebruikt worden, alleen zijn die niet allemaal even goed.

  • Strategie 1: grammaticale analyse maken en vervolgens de regels voor de werkwoordspelling toepassen.

  • Strategie 2: de meest voorkomende spelwijze van een woord gebruiken.

  • Strategie 3: werkwoorden met een onbeklemtoond voorvoegsel (be-, ge-, her-, ver-, ont-) altijd als voltooid deelwoord herkennen.

Slide 17 - Tekstslide

Waarom gaat het vaak fout?
  • Er zijn verschillende spelstrategieën

  • Strategie 1: grammaticale analyse maken en vervolgens de regels voor de werkwoordspelling toepassen.

  • Strategie 2: de meest voorkomende spelwijze van een woord gebruiken.

  • Strategie 3: werkwoorden met een onbeklemtoond voorvoegsel (be-, ge-, her-, ver-, ont-) altijd als voltooid deelwoord herkennen.
  • Zo wordt het woord herhaalt vaak gespeld als herhaald, omdat voor dit woord de spelling met een d vaker voorkomt dan de spelling met een t. 
  • Het woord geloofd bijvoorbeeld wordt vaak gespeld als gelooft, omdat voor dit woord de spelling met een t weer vaker voorkomt.
Zo heb je het werkwoord gebeuren. 
  • Op deze kruising zijn veel ongelukken gebeurd.
  • Het gebeurt vaker dan je denkt. 
In de eerste zin is het werkwoord gebeuren als voltooid deelwoord gebruikt (de stam eindigt op een r en die zit niet in 't ex kofschip, dus schrijf je een d)
In de tweede zin is het werkwoord gebeuren als persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruikt en hoort bij het onderwerp het. Regels voor het vervoegen bij de het-vorm t.t. = stam+t
Nienke vermijdt vandaag zon, ze is gisteren namelijk verbrand. 
  • Vermijdt is de persoonsvorm en het onderwerp is Nienke. Nienke is een 'zij-vorm' en de zin staat in de tegenwoordige tijd. De regel voor vervoegen is stam (vermijden-en) + t =  vermijdt. 
  • Het werkwoord verbrand is een voltooid deelwoord. Het hele werkwoord is verbranden, de stam eindigt op een 'd'. De 'd' zit niet in 't ex kofschip, dus schrijf je een 'd' op het einde. 

Slide 18 - Tekstslide

Schema om een grammaticale analyse te maken en vervolgens de regels voor de werkwoordspelling toe te passen.

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 20 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen / geef aan wat je nog lastig vindt.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Video

Slide 23 - Link