Oefenen voor de toets Muziek en theater

Een componist ordent geluid in tijd en klank daarbij maakt hij gebruik van 6 muzikale middelen. Welke zijn dat?
1 / 23
volgende
Slide 1: Open vraag
Culturele en kunstzinnige vormingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Een componist ordent geluid in tijd en klank daarbij maakt hij gebruik van 6 muzikale middelen. Welke zijn dat?

Slide 1 - Open vraag

Wat is toonduur?
A
De lengte/tijdsduur van klanken
B
De manier waarop een toon gespeeld wordt
C
De duur van een muziekstuk
D
De hoeveelheid tonen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen ritme en tempo?

Slide 3 - Open vraag

Hoe ontstaat een melodie?

Slide 4 - Open vraag

Hoe noemen we de afwisseling van harde en zachte klanken?

Slide 5 - Open vraag

Wat wordt er bedoeld met klankkleur?

Slide 6 - Open vraag

WELKE MUZIEK HOOR JE?
A
HIP HOP
B
JAZZ
C
SOUL
D
URBAN

Slide 7 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met het begrip 'Dance'?
A
Dance is een verzamelnaam voor alle soorten Techno muziek
B
Dance is een verzamelnaam voor alle soorten dans muziek
C
Verzamelnaam voor alle soorten elektronische muziek
D
Verzamelnaam voor alle soorten muziek dat ze op festivals draaien

Slide 8 - Quizvraag


A
hiphop
B
klassieke muziek
C
dixieland
D
disco

Slide 9 - Quizvraag


A
folkrock
B
disco
C
jazz
D
klassieke muziek

Slide 10 - Quizvraag


A
Rock & Roll
B
Klassieke Muziek
C
Heavy Metal
D
Jazz

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste bij het Nederlandse cabaret?
A
piano muziek
B
humor
C
politiek commentaar
D
acrobatiek

Slide 12 - Quizvraag

Wat is theater?
Er is GEEN universele definitie van theater, er is dus geen vaste regel over wat theater precies is.

Het antwoord op de vraag "wat is theater?" is afhankelijk van de historische en culturele context waarin theater plaats vindt: theater past zich, zoals alle kunst aan cultuur, aan.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is theater?
Er is wél een algemene vuistregel en 3 voorwaarden, die je kunnen helpen:

A (re)presenteert B terwijl C toekijkt.

1. Maker en kijker zijn tegelijk aanwezig.
2. Theater vindt plaats in de tijd en ruimte van het hier en nu.
3. Theater is niet te herhalen: elke voorstelling is anders.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe verschilt theater van andere kunstvormen?

Slide 15 - Tekstslide

Theater

Theater is live en dus nooit precies hetzelfde.


Er is publiek dat reageert op wat er gebeurt. 
Andere kunstvormen

Een foto kun je reproduceren/herdrukken en deze zal niet veranderen.

Een film zal ook iedere keer hetzelfde zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Welk theatergenre is dit?
A
Teksttoneel
B
Locatietheater
C
Muziektheater
D
Objecttheater

Slide 18 - Quizvraag

Wat is bewegingstheater
A
De spelers gebruiken het gehele podium
B
De spelers gebruiken de uitdrukkingskracht van hun lichaam om een verhaal te vertellen
C
De spelers gebruiken de uitdrukkingskracht van handgebaren om hun verhaal te vertellen
D
De spelers gebruiken niet alleen het podium maar bewegen zich door het publiek

Slide 19 - Quizvraag

3. Wat is een musical?
A
Een stuk waar ze alle muziek spelen (music al)
B
Een theater stuk waarin ze alleen maar zingen en dansen.
C
Een theater stuk waar naast het spel ook in gezongen en gedanst wordt

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Je hebt net gekeken naar Najib Amhali, welk genre is dit?
A
Locatietheater
B
Teksttoneel
C
Cabaret
D
Bewegingstheater

Slide 22 - Quizvraag

Noem de 6 kenmerken van theater

Slide 23 - Open vraag