CP 1: hfst 2.2 spiegels.

2.2 Spiegels
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScienceMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.2 Spiegels

Slide 1 - Tekstslide

2.2 Spiegels
W

W

Slide 2 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Een voorwerp kaatst het licht (zonlicht) terug. Dit licht komt in je ogen.

Een reflector kaatst het licht extra goed terug.
Het weerkaatsen van licht noem je reflectie.

Slide 3 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Diffuse terugkaatsing

Bij diffuse weerkaatsing wordt het licht in alle richtingen gereflecteerd.

Slide 4 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Spiegelende terugkaatsing

Bij spiegelende weerkaatsing wordt het licht in één richting gereflecteerd.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe noem je deze soort terugkaatsing
A
Spiegelende terugkaatsing
B
Diffuse terugkaatsing
C
Hoek van inval = hoek van uitval
D
Hoek van inval = hoek van terugkaatsing

Slide 6 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een voorbeeld van....
A
Diffuse terugkaatsing
B
Spiegelende terugkaatsing
C
absorptie
D
diffuse en spiegelende kerugkaatsing

Slide 7 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een voorbeeld van....
A
Diffuse terugkaatsing
B
Spiegelende terugkaatsing
C
absorptie
D
doorlating

Slide 8 - Quizvraag

Op de afbeelding hiernaast is er sprake van
A
spiegelende terugkaatsing
B
diffuse terugkaatsing
C
heldere terugkaatsing
D
geen terugkaatsing

Slide 9 - Quizvraag

Een lamp is op een witte muur gericht. De ruwe muur weerkaatst het licht.
Er is hier sprake van ...
A
Absorptie
B
Spiegeling
C
Spiegelende terugkaatsing
D
Diffuse terugkaatsing

Slide 10 - Quizvraag

Hoe noem je deze soort terugkaatsing?
A
Spiegelende terugkaatsing
B
Diffuse terugkaatsing
C
indirecte terugkaatsing
D
natuurlijke terugkaatsing

Slide 11 - Quizvraag

2.2 Spiegels
Virtueel beeld 
-Een virtueel beeld is een beeld dat je wel kunt zien,
  maar dat er niet echt is.
-Het beeld ziet er net zo uit als het voorwerp.
-Het heeft dezelfde vorm.
-Het is even groot.
-Het beeld staat net zo ver 
  achter de spiegel als het
  voorwerp ervoor.

Slide 12 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het beeld in de spiegel 
staat net zo ver achter 
de spiegel als ervoor.
 

Slide 13 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het tekenen van de teruggekaatste bundel.
Met behulp van het virtuele beeld
kun je de teruggekaatste lichtbundel tekenen.

Een spiegelbeeld
noem je ook wel een virtueel beeld.

Slide 14 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het tekenen van de teruggekaatste bundel.
Van uit de punten L1 en L2  valt er licht op de spiegel. 
De spiegel kaatst dit licht  terug. 
Daardoor lijkt het licht uit de punten B1 en B2 achter de spiegel te komen.

Achter de spiegel lijkt er zich een beeld te bevinden.
(B1-B2).

Slide 15 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het tekenen van het spiegelbeeld
.

Teken het spiegelbeeld van de driehoek ABC

Slide 16 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het tekenen van het spiegelbeeld
.

Het spiegelbeeld A’ ligt even ver van de spiegel-as als A.


Leg de loodlijn van je geodriehoek op lijn s zoals hiernaast.
Teken het spiegelbeeld van A.


Slide 17 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het tekenen van het spiegelbeeld.

Teken het spiegelbeeld ∆A’B’C’.


Teken op dezelfde manier de punten B’ en C’. 

Je hoeft de hulplijnen niet uit te gummen.


Slide 18 - Tekstslide


Wat is het juiste spiegelbeeld?
A
B
C

Slide 19 - Quizvraag

De jongen ziet het spiegelbeeld van de kaars in de spiegel.
Kruis de juiste bewering aan over de punt van de vlam en zijn spiegelbeeld.
A
de punt van de vlam ligt iets dichter bij de spiegel dan het spiegel beeld van de punt van de vlam
B
de punt van de vlam ligt even ver van de spiegel als het spiegel beeld van de punt van de vlam
C
de punt van de vlam ligt iets verder weg van de spiegel dan het spiegel beeld van de punt van de vlam

Slide 20 - Quizvraag

Klaas staat voor de spiegel zichzelf nauwkeurig te bekijken. Hij kan zichzelf in de spiegel maar voor de helft zien. Daarom doet hij een stap achteruit zodat hij twee keer zo ver van de spiegel staat. Wat ziet Klaas dan in de spiegel?
A
Hij ziet zichzelf volledig maar twee keer zo klein.
B
Hij ziet nog steeds de helft maar twee keer zo klein.
C
Hij ziet zichzelf volledig maar vier keer zo klein.
D
Er is niets verandert aan zijn spiegelbeeld.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe heet een spiegelbeeld?
A
Weerspiegeling
B
Weerkaatsing
C
Asbeeld
D
Virtueel beeld

Slide 22 - Quizvraag

Waar is het spiegelbeeld?
A
Onder het water
B
Op het water
C
Boven het water

Slide 23 - Quizvraag

Wat weet je van de afstand tussen het spiegelbeeld en de spiegel en het afstand tussen het voorwerp en de spiegel?
A
Van spiegelbeeld is groter
B
Van voorwerp is groter
C
Even groot

Slide 24 - Quizvraag

Op welke foto ligt de geodriehoek goed om een spiegelbeeld te maken van de vierhoek?
A
foto 1
B
foto 2
C
foto 3
D
geen foto

Slide 25 - Quizvraag


Als je jezelf bekijkt in de spiegel, is dan je spiegelbeeld dichterij, even ver of verder weg van de spiegel dan jezelf.
A
dichterbij
B
even ver
C
verder weg

Slide 26 - Quizvraag

2.2 Spiegels
De afstand van het origineel tot de spiegel noem je de voorwerpsafstand. Het symbool hiervoor is v.

Slide 27 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De afstand van de spiegel tot het virtuele beeld noem je de beeldafstand Het symbool hiervoor is b.

Slide 28 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het lijkt alsof de lichtstraal van uit de voet van het spiegelbeeld komt.

Slide 29 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De werkelijke lichtstraal gaat vanaf de voet via de spiegel naar het oog.

Slide 30 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De spiegelwet.

De hoek van inval (i) is de hoek tussen de invallende lichtstraal en de normaal .



Het tekenen van spiegelende terugkaatsing
met behulp van de spiegelwet.

Slide 31 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De spiegelwet.

De normaal is een hulplijn loodrecht op de spiegel.


Het tekenen van spiegelende terugkaatsing
met behulp van de spiegelwet.

Slide 32 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De spiegelwet.

De spiegelwet: De hoek van inval is gelijk aan de hoek van terugkaatsing.   i = t





Het tekenen van spiegelende terugkaatsing
met behulp van de spiegelwet.

Slide 33 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De spiegelwet.

De hoek van terugkaatsing(t) is de hoek tussen de teruggekaatste lichtstraal en de normaal
.




Het tekenen van spiegelende terugkaatsing
met behulp van de spiegelwet.

Slide 34 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Leg je geodriehoek loodrecht op de spiegel. 

Slide 35 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Teken de normaal loodrecht op de spiegel

Slide 36 - Tekstslide

2.2 Spiegels
meet de hoek van inval (i).
       (i = 25 graden)

Slide 37 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Draai je geodriehoek om en leg hem langs de normaal.

Slide 38 - Tekstslide

2.2 Spiegels
teken de hoek van terugkaatsing (t) af.
                      (t= 25 graden)

Slide 39 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Teken de teruggekaatste lichtstraal.

Slide 40 - Tekstslide

Wat is de spiegelwet?
A
"Letters die je in een spiegelbeeld ziet zijn omgekeerd"
B
"Hoek van inval is gelijk aan hoek van terugkaatsing"
C
"Bolle spiegels zijn groter dan holle spiegels"
D
"Een spiegel is altijd vlak"

Slide 41 - Quizvraag

Om een teruggekaatste lichtstraal goed te tekenen, moet je de normaal kennen.
Wat is de normaal bij een vlakke spiegel?
De normaal is de lijn ....
A
die loodrecht op de invallende lichtstraal staat.
B
die loodrecht op de spiegel staat.
C
van je oog naar het spiegelbeeld.
D
van je oog naar het voorwerp.

Slide 42 - Quizvraag

Hoe luidt de spiegelwet dus?
A
i = u
B
u = t
C
i = t
D
t = u

Slide 43 - Quizvraag

Wordt in de figuur hiernaast
gebruik gemaakt
van het spiegelbeeld
of de spiegelwet?
A
De spiegelwet
B
Het spiegelbeeld
C
Weet ik niet

Slide 44 - Quizvraag

hoe heet de rode lijn op de afbeelding hiernaast .
A
loodlijn
B
rode lijn
C
normaal
D
abnormaal

Slide 45 - Quizvraag

Bij terugkaatsing van een lichtstraal op een spiegel, moet je de hoek van inval en de hoek van terugkaatsing kennen.
Welke hoek in figuur 1 is de hoek van terugkaatsing?

A
hoek 1
B
hoek 2
C
hoek 3
D
hoek 4

Slide 46 - Quizvraag


A
1 = normaal 2 = hoek van inval 3 = hoek van terugkaatsing
B
1 = hoek van terugkaatsing 2 = hoek van inval 3 = normaal
C
1 = hoek van inval 2 = normaal 3 = hoek van terugkaatsing
D
1 = hoek van terugkaatsing 2 = normaal 3 = hoek van inval

Slide 47 - Quizvraag

De hoek van inval is 70 graden, dan is de hoek van terugkaatsing ..... graden
A
35 graden
B
70 graden
C
140 graden
D
Dat kun je niet zeggen je hebt de normaal niet

Slide 48 - Quizvraag

2.2 Spiegels
Huiswerk

lees de tekst van deze paragraaf in je boek.

maak de vragen van deze paragraaf digitaal op de methode van Overal.
Maak de tekenvragen in je werkboek.

Slide 49 - Tekstslide