V3: 3e naamval

Grammatik
3e naamval
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatik
3e naamval

Slide 1 - Tekstslide

Doel


Je weet wat de Der-Gruppe en de Ein-Gruppe is

Je kunt het stappenplan volgen

Je kent de voorzetsels met de 3e en 4e naamval

Je kent de pvnwoorden 3e en 4e naamval

Je weet hoe je het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp kunt vinden in de zin

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval
mit
nach
bei
seit
von
zu
aus

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels 4e naamval
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden 3e naamval
danken
helfen
gefallen
gratulieren

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden 4e naamval
es gibt
bitten
fragen

Slide 6 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoorden
   ich           mir        mich
 du           dir          dich
 er            ihm       ihn
sie         ihr         sie
es         ihm         es
wir        uns           uns 
   ihr         euch        euch
   sie        ihnen        sie
Sie          Ihnen         Sie

Slide 7 - Tekstslide

Theorie

1e naamval: onderwerp (hij)

Der Mann ist nett.


4e naamval: lijdend voorwerp (hem)

Ich finde den Mann nett.


3e naamval: meewerkend voorwerp (aan/voor wie?)

Ich kaufe dem Mann ein Geschenk.

Slide 8 - Tekstslide

Stappenplan

1: Staat er een werkwoord met vast naamval in de zin?

Ja?  3e of 4e naamval

Nee? Ga naar stap 2

2: Staat er een voorzetsel in de zin?

4e naamval: durch, für, ohne, um, bis, gegen,entlang

3e naamval: aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu

Nee? Ga naar stap 3

Slide 9 - Tekstslide

Stappenplan

3: Ontleden

1e naamval: onderwerp (hij)

4e naamval: lijdend voorwerp (hem)

3e naamval: meewerkend voorwerp (aan ...)

Slide 10 - Tekstslide

Schema

Slide 11 - Tekstslide

Der-Gruppe

                            m                    v                  o                   mv


1e nv             der                   die               das              die


4e nv             den                 die                das               die


3e nv              dem               der                dem            den + ..n

Slide 12 - Tekstslide

Ein-Gruppe

                            m                    v                  o                   mv


1e nv             ein                    eine              ein              keine


4e nv             einen               eine              ein             keine


3e nv             einem              einer          einem       keinen + ..n

Slide 13 - Tekstslide

Beispiele
Voorbeelden

Slide 14 - Tekstslide

Der Arzt gibt d... Frau das Medikament.

Stap 1: werkwoord vaste naamval?

Stap 2: voorzetsel?

Stap 3: ontleden


Hier: stap 3. meewerkend voorwerp

Der Arzt gibt derFrau das Medikament.

Slide 15 - Tekstslide

Und jetzt du!

Slide 16 - Tekstslide

Er hat d..... Touristin (v) den Weg erklärt.
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 17 - Quizvraag

Was hast du d..... Lehrer erzählt?
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 18 - Quizvraag

Beispiele
Voorbeelden

Slide 19 - Tekstslide

Aber auch ohne (onze) ....... Papegei (m)kann ich nicht leben!

Stap 1: es gibt?

Stap 2: voorzetsel?

Stap 3: ontleden


Hier: Stap 2, voorzetsel "ohne" --> krijgt 4e naamval


Aber auch ohne unseren Papegei kann ich nicht leben!

Slide 20 - Tekstslide

Der Bauer hat d..... Pferd (o) einen neuen Stall gebaut

Stap 1: es gibt?

Stap 2: voorzetsel?

Stap 3: ontleden


Hier: Stap 3: ontleden, meewerkend voorwerp 

(aan wie/voor wie)

Der Bauer hat dem Pferd einen neuen Stall gebaut

Slide 21 - Tekstslide

Früh am Morgen bringt er (zijn) ............ Hund (m) etwas zu fressen.
A
seiner
B
seinem
C
sein
D
seinen

Slide 22 - Quizvraag

Wir haben (een) ........ Zoo (m) besucht
A
ein
B
einem
C
einer
D
einen

Slide 23 - Quizvraag

Mein.... Eltern (mv) wollen mich überraschen.
A
meine
B
meiner
C
meinen
D
mein

Slide 24 - Quizvraag

Es gibt auch (een) ......... Eule(v)
A
ein
B
eine
C
einer
D
einen

Slide 25 - Quizvraag

Ich gehe mit (mijn) ......... Hund (m)zum Tierarzt
A
mein
B
meinem
C
meinen
D
meiner

Slide 26 - Quizvraag

Gefällt dein..... Freund diese Jakce?
A
dein
B
deiner
C
deinem
D
deinen

Slide 27 - Quizvraag

Aufgabe 32 t/m 37

Slide 28 - Tekstslide

Wir holen eine Katze aus d....... Tierheim (o)

Slide 29 - Open vraag

Der Hund wird von (een) ............. Tierarzt (m) untersucht

Slide 30 - Open vraag

Der Bauer bietet (zijn)............. Sohn ein Glas Limonade an

Slide 31 - Open vraag


Slide 32 - Open vraag