sterke werkwoorden met e

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Sterke werkwoorden

Hoe herken je een sterk werkwoord in het Nederlands

sterke werkwoorden met e

In de 2e en 3e persoon (du & er/sie/es) verandert

de "e" in de stam in "i" of "ie" 

Beispiel:  

ich helfe --> du hilfst/ er hilft 

ich sehe --> du siehst / er sieht 

Wanneer "i" of "ie"?

Wordt de stamklinker uitgesproken als "é" (merken of werken) krijg je een "i"

Wordt de stamklinker uitgesproken als "ee" (meer of weer) krijg je een "ie"

e --> i

ee --> ie

Uitzonderingen

bij geben, nehmen en treten wordt het "ee" een "i"

ich gebe --> du gibst / er gibt

ich nehme --> du nimmst / er nimmt

ich trete --> du trittst / er tritt

Let op! Bij nehmen wordt het "h" een "m" bij treten krijg je "tt"

Uitzonderingen

gehen > du gehst / er geht

stehen > du stehst / er steht

bewegen > du bewegst / er bewegt

krijgen GEEN e/i Wechsel.

An die Arbeit

Was? Kap 11 oef 4.3 b und c

Stoplicht rood? In stilte 

Stoplicht oranje? Rustig overleggen

Stoplicht groen? We bespreken het klassikaal

Klaar? Dan Wörterliste B D-NL leren

Welke twee vormen veranderen er bij Duitse sterke werkwoorden met een -e in de stam?

1. ich, du
2. ihr, er/sie/es
3. du, er/sie/es
4. wir, du

Hoe kun je meestal afleiden of de "e" veranderd in een "i"

1. Lange 'e'- klanken veranderen in 'i'.
2. Korte 'e'-klanken veranderen in 'i'.
3. Dat kun je niet afleiden

Hoe kun je meestal afleiden of de "e" veranderd in een "ie"

1. Lange 'e' klanken veranderen in 'ie'
2. Korte 'e' klanken veranderen in 'i'
3. Dat kun je niet afleiden

Welke 3 werkwoorden zijn een uitzondering op de lange 'e' klank, die niet in een 'ie', maar een 'i' veranderd?

1. geben, sehen, nehmen
2. treten, lesen, empfehlen
3. nehmen, lesen, bewegen
4. geben, nehmen, treten

Bij welke 3 sterke werkwoorden met een 'e' in de stam vindt er geen e/i- wissel plaats?

1. sehen, geben, bewegen
2. stehen, lesen, gehen
3. stehen, gehen, bewegen
4. gehen, sehen, geben

Antworten zu 4.3b
De goede antwoorden zijn:

1. empfiehlt

2. Geht

3. esst

4. vergessen

5. sprichst

6. Nimmst

7. bewegt

8. seht

9. nehme

10. Gibt

11. steht

12. hilfst

13. Treffen

14. Lest

15. Siehst

Antworten 4.3c

1. Jens bricht

2. isst du

3. Kommst du

4. Evi liegt und sieht

5. Gehst du

6. Monika spricht

7. Ich vergesse

8. man bewegt

9. Seht ihr, ich sehe

10. Der Arzt gibt

11. Nimmst du

12.. Alle Leute sitzen

13. Fabio tritt, schießt

14. steht das

15. trefft ihr

Herhaling:
Vervoeg het werkwoord.
Ich sehe was, was du nicht (ziet)

1. sehst
2. siehst
3. sihst
4. sist

Sie (leest) ein Buch.

1. lest
2. liest
3. lieset
4. list

Der Lehrer (vergeet) die Hausaufgaben

1. vergisst
2. vergest
3. vergiesst
4. vergiest

(Geef) du mir bitte das Buch?

1. Giebst
2. Geebst
3. Gebst
4. Gibst

Wo (ontmoet) du dich heute mit deiner Freundin?

1. treffst
2. trieffst
3. triffst
4. treeffst

Hausaufgaben

Leren Grammatik e/i Wechsel

Machen 15.1 Blog (Schreibecke) und 10.4 a, b

Rückblick

• Wat hebben we geleerd?
  
• Hoe herken je een sterke werkwoord?
• Waar verandert een sterk werwoord met e?
• Begrijp je de stof?
• Waarom? of waarom niet?